Hoofdstuk I - Toepassingsveld
Artikel 1. De Koning wijst onder de organismen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels waarvan het personeel een wettelijk of reglementair statuut bezit, diegene aan, waarvoor de rustpensioenen en de weduwen- en wezenpensioenen door deze wet worden geregeld.
De Koning doet deze aanwijzingen op de gezamenlijke voordracht van de Minister belast met de controle over het organisme en van de Minister tot wiens bevoegdheid het Bestuur der Pensioenen behoort. Voor elk organisme bepaalt Hij vanaf welke datum de wet toepassing zal vinden.
In afwijking van het tweede lid, wijst de Koning, wanneer een onder het toezicht van een Gemeenschap, van een Gewest of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie geplaatste openbare instelling door een decreet of een ordonnantie of krachtens een decreet of een ordonnantie gemachtigd is deel te nemen aan de pensioenregeling die bij deze wet is georganiseerd, deze instelling aan op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Administratie der Pensioenen behoort.
Hoofdstuk V - Slotbepalingen
Art. 15. § 1. (Opgeheven)
§ 2. (Opgeheven)
§ 3. Aan het vast of stagedoend personeel dat de in deze wet bepaalde pensioenregeling geniet, verlenen de organismen van openbaar nut verlofgeld, gezinsverlofgeld, kinderbijslag en geboortebijslag, tot een bedrag gelijk aan wat de Staat aan zijn personeel toestaat en onder dezelfde voorwaarden.
§ 4. (Opgeheven)
§ 5. (Opgeheven)