§ 1. Voor de bepaling van de rang, bedoeld bij de artikelen 40, 42bis, 44, 44bis en 50ter wordt rekening gehouden met de volgorde van geboorten van de kinderen, die rechtgevend zijn krachtens deze wet, het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, de gezinsbijslagregelingen die zijn ingesteld door de andere gefedereerde deelentiteiten, en de internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België.
De kinderbijslag die betaald wordt aan een enkele bijslagtrekkende wordt verleend rekening houdend met het aantal rechtgevende kinderen.
Indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn wordt voor de rangbepaling bedoeld in het eerste lid rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
1° de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister;
2° de bijslagtrekkenden moeten ofwel echtgenoten zijn ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. Het ouderschap dat is verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen.
§2. Voor de rangbepaling bedoeld in §1 wordt eveneens rekening gehouden met de kinderen die geplaatst zijn overeenkomstig artikel 70 wanneer de betrokken bijslagtrekkende of bijslagtrekkenden voor deze kinderen het derde van de kinderbijslag ontvangen.
§ 2/1. Het verdwenen kind neemt, in de hierboven bedoelde groepen van rechtgevende kinderen, een fictieve rang in binnen de grenzen van artikel 62, § 9.
§3. Voor de rangbepaling bedoeld in §§ 1, 2 en 2/1, wordt geen rekening gehouden met de wees die rechthebbende is tegen het bedrag bepaald bij artikel 50bis.