§ 1. Voor de toepassing van deze wet wordt de werknemer, indien het nodig is, beschouwd als zijnde tewerkgesteld, gedurende:
1° de inhaalrust;
2° de wettelijke vakantie, de vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst en de bijkomende vakantie;
3° de feestdagen en vervangingsdagen;
4° de periodes voor het vervullen van militieverplichtingen omdat hij:
a) gevolg geeft aan een normale oproeping of wederoproeping onder de wapens; de Koning bepaalt op de voordracht van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Landsverdediging en van de Minister die de Sociale Voorzorg in zijn bevoegdheid heeft, welke de normale oproepingen en wederoproepingen zijn;
b) onder de wapens wordt gehouden bij toepassing van artikel 71 van de dienstplichtwetten;
c) gevolg geeft aan een wederoproeping onder de wapens bij wijze van tuchtmaatregel;
d) gevolg geeft aan een aanwijzing voor een interventie-eenheid van de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut bij publiekrechterlijke of privaatrechterlijke organen of aan een disciplinaire wederoproeping, bij toepassing van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;
e) in dienst wordt gehouden bij toepassing van de tuchtregeling betreffende de gewetensbezwaarden die bij de civiele bescherming zijn ingedeeld of bij publiekrechterlijke of privaatrechterlijke organen zijn aangewezen;
5° de periodes in de loop waarvan geen arbeidsprestatie is geleverd wegens staking of lock-out en de dagen zonder behoud van loon gedurende welke geen arbeidsprestatie is geleverd voor het vervullen van burgerplichten of syndicale opdrachten;
6° de periodes van werkloosheid waarvoor geen aanspraak op werkloosheidsuitkering bestaat omdat hij gerechtigd is op een vergoeding wegens beëindiging of verbreking van de arbeidsovereenkomst;
7° de periodes waarvoor de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid,
a) recht heeft op gewaarborgd dagloon, gewaarborgd loon eerste of tweede week of gewaarborgd maandloon;
b) afwezig was zonder loon ingevolge de carensdag;
c) met aanvulling of aanvulling-voorschot overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of nr. 13bis;
8° de periodes van tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie, vakantie krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of wegens inhaalrust in het kader van een arbeidsduurvermindering;
9° de periodes in de loop waarvan hij de functie van rechter in sociale zaken heeft uitgeoefend;
10° de dagen in de loop waarvan hij een geneeskundig onderzoek ondergaat, hem opgelegd door of krachtens de sociale wetgeving of door een gerechtelijke beslissing;
11° de periodes waarvoor hij recht heeft op schadeloosstelling met toepassing van artikel 37 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970;
12° de periodes waarvoor hij op een wachtvergoeding gerechtigd is, toegekend aan de mijnwerkers die ontslagen zijn wegens sluiting van de onderneming, ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische zaken;
13° de niet-bezoldigde gewettigde afwezigheidsdagen omwille van verlof om dwingende redenen of zij nu ineens dan wel met gedeelten worden toegekend. De gelijkstelling blijft evenwel beperkt tot maximaal tien dagen per jaar, of zij nu ineens dan wel met gedeelten worden toegekend;
14° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;
15° het vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen;
16° het adoptieverlof;
17° de dagen waarvoor de werknemer die is aangesteld als pleegouder het recht heeft om van het werk afwezig te zijn overeenkomstig artikel 30quater, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
§2. De persoon die rechthebbende is krachtens krachtens deze wet op het ogenblik dat hij de periode, bedoeld in § 1, 4°, aanvangt, blijft gerechtigd op kinderbijslag krachtens deze wet.
§ 2/1. Voor de toepassing van deze wet wordt de zelfstandige die, in het raam van zijn militieverplichtingen, zich bevindt in een van de toestanden bedoeld in artikel 31, § 1, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rusten overlevingspensioen der zelfstandigen, beschouwd als een zelfstandige die een zelfstandige activiteit uitoefent.
Het voordeel van deze paragraaf kan slechts worden ingeroepen indien de belanghebbende de hoedanigheid van rechthebbende bezat gedurende het kwartaal in de loop waarvan de in het voornoemd artikel 31 bedoelde periodes aanvingen, of gedurende het voorafgaand kwartaal.
§3. De Koning kan de in § 1 vermelde gegeven opsomming aanvullen.