§ 1. De kinderbijslag wordt ten behoeve van het kind toegekend tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan het de leeftijd van 18 jaar bereikt.
De Koning kan, onder de voorwaarden die hij bepaalt, de toekenning van de in het eerste lid bedoelde kinderbijslag afhankelijk maken van de inschrijving in een schoolinrichting.
§2. Onverminderd de bepalingen van §1, wordt de kinderbijslag toegekend tot 25 jaar ten behoeve van de leerjongen of het leermeisje onder de door de Koning bepaalde voorwaarden.
De Koning kan eveneens bepalen tijdens welke periodes en onder welke voorwaarden het recht op kinderbijslag wordt toegekend ten behoeve van de leerling, wanneer de leerovereenkomst of verbintenis verbroken wordt of het voorwerp is van een weigering of van een intrekking van de erkenning.
§3. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag onder de door de Koning bepaalde voorwaarden verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een stage vervult om in een ambt te kunnen worden benoemd.
Onverminderd de bepalingen van §1, kan de Koning, onder de voorwaarden die Hij vaststelt, bepalen dat kinderbijslag wordt verleend tot 25 jaar ten behoeve van het kind dat een vorming doorloopt waarvoor in het 'bachelor-master'-systeem studiepunten worden toegekend en geen lessen dienen te worden gevolgd. Hij bepaalt de vormingen die in aanmerking komen.
De Koning bepaalt eveneens onder welke voorwaarden de uitoefening van een winstgevende bedrijvigheid geen beletsel is voor de toepassing van deze paragraaf.
§4. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kinderbijslag verleend ten behoeve van het kind van minder dan 25 jaar dat regelmatig een verhandeling bij het einde van hogere studiën, voorbereidt. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden en gedurende welke periode die kinderbijslag wordt toegekend.
§5. Onverminderd de bepalingen van § 1, wordt de kind erbijslag tot de leeftijd van 25 jaar ten voordele van het niet meer leerplichtige kind dat ingeschreven is als werkzoekende en studies of een leertijd beeïndigd heeft; de Koning bepaalt de periode en de toekenningsvoorwaarden van deze kinderbijslag.
§6. Voor de toepassing van deze wet wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van artikel 10 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig hetzelfde artikel van dezelfde wet.
§7. Voor de toepassing van deze wet wordt het verrichten van een vrijwillige dienst van collectief nut in de zin van de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van collectief nut niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De soldij in de zin van artikel 5, §3, van voormelde wet wordt niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering.
§ 8. Voor de toepassing van deze wet wordt het verrichten van een vrijwillige militaire inzet in de zin van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wet van toepassing op het militair personeel, tot de eerste dag van de achtste kalenderweek die volgt op de week tijdens dewelke de militair de in artikel 21, tweede lid, van voormelde wet bedoelde dienstneming aangaat, niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De voordelen bedoeld in artikel 50, tweede lid, van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering.
§ 9. Het recht op kinderbijslag wordt verlengd ten gunste van het verdwenen kind, overeenkomstig de volgende bepalingen :
1° onder verdwenen kind moet worden verstaan het kind dat onvrijwillig niet langer op zijn verblijfplaats is, waarvan men geen nieuws heeft, behalve wanneer blijkt dat dit kind, naar alle waarschijnlijkheid, overleden is in omstandigheden zoals ongevallen of rampen, zelfs indien het lichaam niet is teruggevonden. De verdwijning kan bewezen worden met alle rechtsmiddelen. Het kind dat door één van de ouders is meegenomen, wordt niet als verdwenen kind beschouwd;
2° op het moment van de verdwijning moet het kind rechtgevend zijn in de zin van artikel 62, §§ 1 tot en met 5, of artikel 63;
3° de kinderbijslag wordt hoogstens gedurende vijf jaar toegekend te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van de verdwijning van het kind, voor zover het niet de leeftijd van 25 jaar of van 21 jaar heeft bereikt, indien het rechtgevend was krachtens artikel 63;
4° het recht op kinderbijslag ten gunste van het verdwenen kind dooft uit op het einde van de maand waarin het kind is teruggevonden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 62, §§ 1 tot 5, of artikel 63.