Artikel 1. De gehandicapte kinderen bedoeld bij artikel 47 van de geordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders zijn gerechtigd op de bij dat artikel bepaalde kinderbijslag, als zij voldoen aan de voorwaarden, welke bij dit besluit worden vastgesteld.
Art. 2. § 1. Het kind moet voor ten minste 66 % getroffen zijn door een ontoereikendheid of een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.
De ontoereikendheid of de vermindering van deze geschiktheid wordt vastgesteld volgens de "Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit" goedgekeurd bij de koninklijke besluiten van 20 maart 1975, 2 juli 1975 en 6 januari 1976.
Indien het gehandicapte kind getroffen is door meer dan één aandoening, wordt zijn ontoereikendheid of vermindering van geschiktheid berekend overeenkomstig de bij voormelde medische handleiding voorgeschreven berekeningswijze voor verscheidene aandoeningen.
§ 2. De ontoereikendheid of de vermindering van lichamelijk of geestelijke geschiktheid wordt vastgesteld zoals bepaald bij artikel 63, tweede lid, van voormelde samengeordende wetten.
Art. 3. Het gehandicapte kind moet toekenningsvoorwaarden vervullen die voorzien zijn bij of krachtens artikel 62, of bij artikel 63 der voormelde samengeordende wetten.
Art. 4. De bij artikel 2 bepaalde ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid moet een aanvang hebben genomen vooraleer het gehandicapte kind wegens het bereiken van de bij of krachtens voormelde samengeordende wetten bepaalde leeftijdsgrens, heeft opgehouden rechtgevend op kinderbijslag te zijn.
Art. 5. De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de gehandicapten wier aktiviteit aanleiding geeft tot verzekeringsplicht ingevolge één der regelingen van sociale zekerheid, behoudens wanneer deze aktiviteit wordt uitgeoefend:
1° hetzij in het raam van een arbeidsovereenkomst gesloten met een beschutte werkplaats erkend volgens de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de minder-validen;
2°hetzij in uitvoering van een leerovereenkomst of leerverbintenis zoals bedoeld in artikel 62, § 2, van de voormelde samengeordende wetten die geen aanleiding geeft tot de toekenning van een loon dat meer bedraagt dan het bedrag vastgesteld in uitvoering van dit artikel 62, § 2.
De bepalingen van dit besluit zijn evenmin van toepassing op de gehandicapten die genieten van een sociale uitkering bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid, die haar oorsprong vindt in de uitoefening van een activiteit, behalve deze bedoeld onder 1° of 2° van het eerste lid.
Art. 6. Het koninklijk besluit van 10 maart 1964 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan een gehandicapt kind moet voldoen om de kinderbijslag te genieten bij toepassing van artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 december 1965, 4 juli 1969 en 31 juli 1975 wordt opgeheven.
Het voormelde besluit van 10 maart 1964 blijft evenwel van toepassing voor de gehandicapte kinderen die reeds tenminste eenentwintig jaar oud zijn vóór 1 juli 1987.
Art. 7. Dit besluit treedt in werking op 1 december 1987.
(...)
Opgeheven door het KB van 3.5.1991, art. 18 (BS 3.7.1991), van kracht vanaf 1.4.1991. Voormeld koninklijk besluit blijft nochtans van toepassing voor de gehandicapte kinderen die gerechtigd waren op de bijkomende bijslag bedoeld bij art. 47 van de samengeordende wetten, zoals gewijzigd bij de wet van 27.2.1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten en zoals het bestond vóór de wijziging bij de wet van 29.12.1990, tot zolang naar aanleiding van een aanvraag om herziening of een ambtshalve herziening, een nieuwe beslissing te hunnen opzichte genomen wordt.