Artikel 1. De kinderbijslaginstellingen bedoeld in de artikelen 19, 31, 32 en 33 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders moeten bij elke vestiging van een recht op kinderbijslag overeenkomstig artikel 54, § 1, van dezelfde wetten ambtshalve de sociaal verzekerde inlichten over zijn verplichtingen bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 april 1984.
Art. 2. De kinderbijslaginstellingen bedoeld in het vorige artikel zijn vrijgesteld van de verplichting tot kennisgeving aan de sociaal verzekerde van de administratieve beslissingen met betrekking tot het verlenen van de leeftijdstoeslagen voorzien bij de artikelen 44, 44bis en 44ter van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en bij artikel 8, §§ 2, eerste lid, en 2bis, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, als de eerste leeftijdstoeslag wordt toegekend of als een wijziging van het bedrag van de betaalde leeftijdstoeslag met niets anders verband houdt dan met de leeftijd of de rang van het kind.
Art. 3. Artikel 7bis, 2e lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en gewijzigd door de wet van 29 december 1990, wordt vervangen door het volgende lid :
"Bezorgt de aanvrager die inlichtingen niet binnen een maand dan wordt hem een rappelbrief toegestuurd. Als de aanvrager niettegenstaande die rappel de gevraagde aanvullende gegevens na meer dan een maand nog steeds niet heeft bezorgd, kan de Rijksdienst, na al het nodige te hebben gedaan om die informatie te verkrijgen, een beslissing nemen op grond van de gegevens waarover hij beschikt, tenzij de aanvrager een gegronde reden aanvoert voor een langere antwoordtermijn. Een weigering wordt per aangetekend schrijven meegedeeld".
Art. 4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.