Art. 23. § 1. De werkgevers bedoeld in artikel 14 zijn voor de jaren 1995 en 1996 een bijdrage verschuldigd van 0,05 % berekend op grond van het loon van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, is deze bijdrage voor het 1e kwartaal 1995 niet verschuldigd en wordt deze bijdrage voor het 2e kwartaal 1995 vastgesteld op 0,10 %.
Deze bijdrage wordt toegewezen aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers bij toepassing van artikel 107, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939 en is bestemd voor de tussenkomst in de loonkosten en in de werkingskosten (1) voor de opvang van kinderen van 0 tot 3 jaar alsmede voor buitenschoolse opvang, zoals bepaald door de Koning.
§ 2. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën van werkgevers die Hij bepaalt, geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van dit hoofdstuk onttrekken.
§ 3. De bijdragen bedoeld in § 1 zijn bestemd voor het subsidiëren van de opvangprojecten krachtens onderhavige wet, de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van een aantal bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992 en de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen. (2)
Art. 24. De instellingen belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen zijn, ieder wat haar betreft, ook belast met de inning en de invordering van de in artikel 23, § 1, bedoelde bijdrage, evenals met de storting daarvan aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, bij toepassing van artikel 107, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939.
Deze bijdrage wordt gelijkgesteld met de sociale zekerheidsbijdragen, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen.
-------------------
(1) Zoals gewijzigd door de wet van 20.12.1995, art. 89, 1° (B.S. 23.12.1995), van kracht vanaf 3.1.1996.
(2) Zoals gewijzigd door de wet van 20.12.1995, art. 89, 2° (B.S. 23.12.1995), van kracht vanaf 3.1.1996.