§ 1. De gezinsbijslag bedoeld in deze wet is niet verschuldigd ten behoeve van een kind dat ten laste van een openbare overheid, geplaatst is in een instelling of bij een particulier.
§ 2. In afwijking van § 1 kan de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt in behartigenswaardige gevallen het kraamgeld toekennen voor een kind dat ten laste van een openbare overheid in een instelling of bij een particulier geplaatst is, aan de moeder die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 1, zelfs indien dat kind op het ogenblik van de geboorte niet uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van deze persoon.
De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen.
§ 3. In afwijking van § 1, wanneer een kind is geplaatst in een instelling, ten laste van een openbare overheid, wordt een forfaitaire bijzondere bijslag toegekend aan de persoon die krachtens deze wet de kinderbijslag genoot voor dat kind, onmiddellijk voorafgaand aan de genoemde maatregel, en die het kind gedeeltelijk blijft opvoeden in de zin van artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, op voorwaarde dat de persoon die het kind vóór deze maatregel hoofdzakelijk ten laste had alle voorwaarden bedoeld in de artikelen 1 en 3 blijft vervullen, met uitzondering van de last, en dat het kind de voorwaarden bedoeld in artikel 2 blijft vervullen.
Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, voogden of diegenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending ten bate van het kind van de bijzondere bijslag, ofwel voor het kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze bijzondere bijslag te beschikken voor de behoeften van het kind. Deze bijslag kan in geen geval worden uitbetaald aan de particulier aan wie het kind is toevertrouwd of aan een andere persoon in zijn gezin, noch aan de instelling waarin het kind is geplaatst.
Wet in extenso