I. Opheffing van het artikel 61
De wet van 20 juli 1961 heft het art. 61 op.
Herinneren wij eraan, dat dat artikel geen recht op kinderbijslag gaf ten behoeve van kinderen, die kosteloos opgevoed werden door een weldadigheidsinstelling of het bedrag van de kinderbijslag beperkte tot het bedrag van de gevraagde vergelding, wanneer de weldadigheidsinstelling de gewoonte had een vergelding te vorderen.
Bijgevolg, wordt het recht op kinderbijslag voortaan volledig erkend ten behoeve van de geplaatste kinderen.
II. Commentaar van het nieuw artikel 70
De wet van 20 juli 1961 voegt een nieuw art. 70 in, dat voorziet in bijzondere modaliteiten van verdeling en van betaling van de kinderbijslag, wanneer een kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is.
a) Plaatsing van het kind
Het nieuwe artikel 70 wordt slechts toegepast op voorwaarde dat het kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling (...).
"Onder openbare overheid moet worden begrepen:
1° de rechtbanken en de rechters aan wie de toepassing (...) van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming toevertrouwd is;
2° het Speciaal Onderstandsfonds opgericht bij de wet van 27 juni 1956;
3° de commissies van openbare onderstand;
4° de al dan niet gepersonaliseerde diensten, opgericht, gefinancierd en beheerd hetzij door het Rijk, hetzij door de provinciën, hetzij door de gemeenten, om uitsluitend of hoofdzakelijk een opdracht van openbare onderstand en/of sociale bescherming van de jeugd te vervullen".
Krachtens het territorialiteitsbeginsel van de wet moet het om een Belgische overheid gaan.
De uitdrukking "door bemiddeling of ten laste van" bedoelt drie onderscheiden toestanden:
1. die waarin het kind door de eenvoudige administratieve bemiddeling van een openbare overheid zonder geldelijke tussenkomst van deze laatste geplaatst wordt;
2. die waarin het kind door een bloedverwant, een aanverwant of een voogd ten laste van een openbare overheid geplaatst wordt;
3. die waarin het kind door bemiddeling en ten laste van een openbare overheid geplaatst wordt.
In de laatste twee gevallen, past het op te merken dat de last geheel of gedeeltelijk kan zijn. Inderdaad, die interpretatie volgt uit de tekst van het tweede lid van art. 70 dat uitdrukkelijk voorziet in de geldelijke tussenkomst van de natuurlijke persoon beoogd bij art. 69.
Wanneer de geldelijke of administratieve tussenkomst van de openbare overheid zich voordoet als het kind reeds geplaatst is, is het art. 70 toepasselijk voor de periode waarop die tussenkomst betrekking heeft.
Hieruit volgt dus dat art. 70 niet toepasselijk is o.a.:
a) wanneer het kind niet door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst wordt. Dat is het geval voor een kind geplaatst in een instelling, welke er de gehele of gedeeltelijke last van draagt zonder tussenkomst van een openbare overheid;
(...)
b) Aard van de prestaties beoogd bij art. 70.
Het art. 70 bedoelt elke kinderbijslag d.w.z. de gewone kinderbijslag, de kinderbijslag voor kinderen van invaliden en de wezenbijslag.
Art. 70 bedoelt eveneens het kraamgeld, wanneer het kind, geboren in een weldadigheidsinstelling, onmiddellijk in die instelling of in een gelijkaardige instelling geplaatst wordt: integendeel, wanneer het verblijf van het kind in die instelling dat van de moeder niet overtreft, is het kraamgeld volledig aan deze laatste verschuldigd.
c) Beginsel van verdeling van het bedrag van de kinderbijslag.
Wanneer al de voorwaarden voor het recht op gewone of verhoogde kinderbijslag verwezenlijkt zijn, en indien het kind door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst wordt in een instelling (...) wordt de kinderbijslag uitbetaald ten belope van 2/3 aan de instelling (...) waar het kind is geplaatst en van 1/3 aan de natuurlijke persoon beoogd bij artikel 69. Men dient op te merken, dat de tekst van artikel 70 uitdrukkelijk onder de bij art. 69 beoogde personen al de rechtspersonen uitsluit.
(...)
e) Geldelijke tussenkomst in de onderhoudskosten.
Indien de natuurlijke persoon beoogd bij art. 69, geldelijk dient tussenbeide te komen in de onderhoudskosten van het kind, wordt het bedrag van zijn tussenkomst verminderd met het bedrag van de kinderbijslag dat gestort is aan de instelling of aan de particulier bij wie het kind geplaatst is.
Als men art. 70 letterlijk neemt zou men moeten besluiten, dat dat artikel slechts de bijslagtrekkenden en niet de rechthebbenden beoogt; in de praktijk, is het dikwijls aan de rechthebbende, d.w.z. aan het gezinshoofd dat de geldelijke tussenkomsten gevraagd worden. Welnu, het is een grondbeginsel van de wet dat, zo de bijslag wordt toegekend uit hoofde van de arbeid van de rechthebbende, die bijslag uitbetaald wordt in handen van de bijslagtrekkende ten behoeve van het rechtgevende kind. Derhalve, mag men besluiten dat er geldelijke tussenkomst is, indien een vergelding wordt gevraagd onverschillig aan de rechthebbende of aan de bijslagtrekkende. De woorden "geldelijke bedragen " wijzen erop, dat alleen de tussenkomsten in geld in aanmerking worden genomen; men dient dus geen rekening te houden met tussenkomsten in natura, zoals kleding, snoepgoed, enz... welke eventueel door de instelling zouden kunnen gevraagd worden.
f) Inlichtingen te geven door de kinderbijslagfondsen aan de bijslagtrekkenden.
Bij elke uitbetaling, zullen de kinderbijslagfondsen aan de natuurlijke personen beoogd bij art. 69 mededelen het juiste bedrag van het deel van de kinderbijslag gestort aan de instellingen (...) en dat dient afgetrokken van de tussenkomst welke van hen wordt gevorderd.
g) Tussenkomst van de vrederechter in het belang van het kind
Krachtens het nieuwe art. 70, derde lid kan, indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, de vrederechter van de plaats waar het kind wordt grootgebracht, hetzij van ambtswege, hetzij op vordering van een lid der familie en na de in het eerste lid van dat artikel bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, beslissen over de aanwending van het 1/3 dat normaal aan de natuurlijke persoon beoogd bij het art. 69, toekomt.
De term "van ambtswege" welke in de tekst voorkomt is voldoende breed om aan wie ook, rechtspersoon of natuurlijk persoon, die met het lot van het kind begaan is, de mogelijkheid te geven om de tussenkomst van de vrederechter te verzoeken.
Telkens als de natuurlijke persoon beoogd bij art. 69 niet kan aangeduid worden, zullen de kinderbijslagfondsen zich op de vrederechter dienen te beroepen.
Dat zal namelijk het geval zijn, wanneer bij gebrek aan elke andere natuurlijke persoon beoogd bij het art. 69:
- de moeder vervallen verklaard is van de ouderlijke macht;
- de vader vervallen verklaard zijnde van de ouderlijke macht, de moeder niet door de familieraad aangeduid is om hem te vervangen;
- de kinderrechter beslist heeft het kind niet terug in zijn gezinsmidden op te nemen en het toevertrouwd heeft, (...) aan instellingen of ter beschikking gesteld heeft van de Regering (...);
- het kind in moreel of materieel gevaar verkeert en een commissie van openbare onderstand het opneemt zonder hiertoe wettelijk te zijn verplicht en het (...) in een openbare of particuliere instelling plaatst.
De Vrederechter kan beslissen over de aanwending ten behoeve van het kind, van het 1/3 van de kinderbijslag of voor dit kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, die ermede gelast wordt over dat bedrag te beschikken voor de behoeften van de onmondige. Hij kan o.a., door het kinderbijslagfonds het geld op een spaarboekje doen zetten, maar uit de voorbereidende wetten volgt dat hij dit 1/3 van de kinderbijslag niet mag toekennen aan de instelling (...) bij wie het kind geplaatst is (verslag van Mej. Driessen, Parl. Doc. Senaat, zittijd 1960-1961, nr. 80, blz. 14).
III. De inwerkingtreding van de wet van 20 juli 1961.
Daar de wet er niet anders over beschikt, treedt zij op 22 augustus 1961 in werking.
Elke kinderbijslag verworven vanaf die datum moet dus overeenkomstig deze omzendbrief uitbetaald worden.
(...)
Alle rechterlijke en administratieve interpretaties (adviezen van de Commissie van advies inzake controle en betwiste zaken, ministeriële en omzendbrieven van de Nationale Compensatiekas en van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers), worden zonder voorwerp voor de toepassing van de nieuwe wet.
IV. (...).
Dit criterium alleen is evenwel niet bepalend want een kind kan in een instelling geplaatst worden én om er verzorgd te worden én om er opgevoed te worden. Indien deze instelling de toepassing van art. 70 aanvraagt, behoort het haar toe te bewijzen dat het kind werkelijk door haar opgevoed wordt.
2. Het College van Burgemeester en Schepenen is een bij art. 70 bedoelde openbare overheid, maar zijn optreden bij de plaatsing van een geesteszwakke beantwoordt niet noodzakelijk aan de uitdrukking "geplaatst door tussenkomst... ". In verband hiermede moet men de twee veronderstellingen voorzien bij de wetten van 18 juni 1850 en 28 december 1973 hernemen (over het stelsel voor de geesteszwakken - Staatsblad 27 januari 1974):
a) De plaatsing van de geesteszwakke in een instelling gebeurt op initiatief van de bevoegde openbare overheden; het gaat om een beslissing getroffen door het College in hoedanigheid van tussenpersoon.
b) De plaatsing van de geesteszwakke gebeurt op initiatief van particulieren, over 't algemeen leden van de familie; het optreden van de openbare overheid (visum van de burgemeester) komt derhalve voor als een eenvoudige controlemaatregel die geen medewerking als bemiddelaar voor gevolg heeft in de zin van de bedoelde wetsbepalingen.
Dit advies werd door de Minister goedgekeurd; het is toepasselijk binnen de perken van de bepalingen der verjaring bedoeld bij art. 120.