Er zijn moeilijkheden ontstaan doordat instellingen, die kinderbijslag uitbetalen, in verband met periodes van kortstondige scheiding tussen echtgenoten, bij toepassing van de bepalingen van art. 64, (...) G.W., hebben moeten nagaan of er niet een recht bestaat in hoofde van de werknemer die soms gedurende enkele dagen de moeder en de rechtgevende kinderen opneemt.
De C.A.B.Z. heeft in haar advies KC. 132/6513 van 25 maart 1969, medegedeeld bij de C.O. 884 van 8 december 1970, geoordeeld dat aan de woorden "bij zich opvoeden" die voorkomen in art. 64, G.W., de interpretatie moet gegeven worden dat zij uitsluitend betekenen: "zich bij de rechthebbende bevinden".
Dit begrip staat dus vrij dicht bij het begrip dat besloten ligt in art. 51, 2de lid, 6°, G.W., te weten: "deel uitmaken van het gezin van de werknemer".
De C.O. 841 van 27 september 1968 geeft mededeling van een reeks vermoedens die de C.A.B.Z., in haar advies KC. 132/6416 van 1 februari 1966 gesteld heeft voor de toepassing van het begrip "deel uitmaken van het gezin".
Het is aangewezen deze vermoedens over te nemen voor de toepassing van art. 64, (...), G.W.
Dienvolgens mag er worden vermoed dat het kind bij de werknemer wordt opgevoed, wanneer zij hetzelfde domicilie (of dezelfde verblijfplaats) hebben en er wonen.
Indien de belanghebbenden, die hetzelfde domicilie (of dezelfde verblijfplaats) hebben en er normaal samenwonen, gedurende een bepaalde tijd ophouden samen te wonen, dient het volgend onderscheid te worden gemaakt:
- voor een onderbreking van korte duur, dit wil zeggen niet langer dan twee maanden, mag men beschouwen dat de werknemer het rechtgevend kind verder blijft opvoeden.
- indien de onderbreking van langere duur is, moet zij daarentegen gerechtvaardigd worden door een reden die onafhankelijk is van de wil van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld ziekte, bevalling, legerdienst, opdat men verder zou mogen vermoeden dat de werknemer het kind verder blijft opvoeden.
Deze praktische regelen zijn maar geldig voor zover het tegenbewijs van het vermoeden dat zij vestigen niet wordt geleverd.