1. Inleiding
De Verordening (EG) nr. 883/2004 van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels werd door het Europees Parlement en de Europese Raad goedgekeurd en is verschenen in het Publicatieblad van de EU nr. L 166 van 30 april 2004. Er kwam een rectificatie op 7 juni . De Verordening werd gewijzigd door VO 988/2009 van 16 september .
De toepassingsverordening (EG) nr. 987/2009 van 16 september 2009 werd eveneens goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad van Europa en is verschenen in het Publicatieblad van de EU nr. L 284 van 30 oktober 2009.
Beide Verordeningen worden van kracht op 1 mei 2010 en vervangen vanaf die datum de Verordeningen 1408/71 en 574/72. U kunt deze documenten consulteren op de site van Europa, http://eur-lex.europa.eu.
De nieuwe versie van mei 2014 heeft punt 6.2.4. gewijzigd.
2. Algemene principes van de socialezekerheidsverordeningen
Ter herinnering, worden de algemene principes van de (nieuwe) socialezekerheidsverordeningen hierna kort toegelicht.
2.1. Algemeen toepassingsgebied
De bepalingen van de Verordeningen zijn enkel van toepassing op situaties waarbij er zichminstens één element situeert in een andere lidstaat. Hierna volgen twee voorbeelden ter verduidelijking.
De Verordeningen zijn wel van toepassing:
- bij de vaststelling van het recht op kinderbijslag voor de in Frankrijk opgevoede kinderen van de Nederlandse onderdaan die in België tewerkgesteld is;
- voor het bepalen van de voorrang en de regeling van de samenloop wanneer de Duitse moeder van de kinderen in België werkt en de Engelse vader in Nederland.
De Verordeningen zijn niet van toepassing:
- wanneer de kinderen van de in België werkende en wonende Nederlandse onderdaan in België worden opgevoed en er verder in Nederland geen rechten op kinderbijslag kunnen vastgesteld worden.
2.2. Coördinerende werking
Zoals Verordeningen 1408/71 en 574/72 regelen VO 883/2004 en VO 987/2009 de coördinatie van de onderscheiden rechten op het vlak van de sociale zekerheid tussen de verschillende lidstaten van de EU. De Verordeningen trachten zo de voor de sociaal verzekerde ongunstige gevolgen weg te werken die kunnen voortvloeien uit de exclusieve toepassing van de verschillende nationale wetgevingen.
2.2.1.
Op basis van eenvormige criteria bepalen de Verordeningen voor een bepaalde situatie, welke de bevoegde lidstaat is. Noch VO 1408/71 noch de nieuwe Verordening VO 883/2004 creëren een gemeenschappelijk enig stelsel inzake sociale zekerheid dat voor alle lidstaten geldt.
2.2.2.
Eenmaal een lidstaat als bevoegde lidstaat is aangewezen, past deze zijn eigen wetgeving toe. Iedere lidstaat blijft volledig vrij om bijslagen in te voeren of op te heffen, en er de voorwaarden van toekenning en de duur van te bepalen.
2.3. Export van de uitkeringen
De Verordeningen regelen de export van de voorziene bijslagen voor rechtgevenden die in een andere lidstaat verblijven. Ze gaan daarmee in tegen het principe van de territorialiteit dat in de wetgeving van de meeste lidstaten is opgenomen en dat de toekenning van de bijslag beperkt tot de rechtgevenden die verblijven op het grondgebied van de betrokken lidstaat.
2.4. Directe werking
Volledigheidshalve kan hieraan toegevoegd worden dat de voorliggende Verordeningen van directe toepassing zijn in de interne juridische orde van de lidstaten en dus geen verdere uitvoeringsbepalingen in België vereisen. De regels die ze voorschrijven hebben bovendien voorrang op het nationaal recht.
3. Personeel toepassingsgebied van VO 883/2004 of "op wie is deze Verordening van toepassing"
In vergelijking met VO 1408/71 is het personeel toepassingsgebied van VO 883/2004 verruimd.
Wat betreft de personele werkingssfeer gaat VO 883/2004 uit van het begrip personen die onderdaan zijn van een lidstaat (alsook staatlozen en vluchtelingen die op het grondgebied van een lidstaat verblijven) op wie de socialezekerheidswetgeving van één of meer Lidstaten van toepassing is of geweest is, evenals op hun gezinsleden en hun nabestaanden.
Deze uitbreiding van de personele werkingssfeer ten opzichte van VO 1408/71 heeft voor de Belgische regeling tot gevolg dat naast de werknemer en de hiermee gelijkgestelde rechthebbenden nu ook alle bijzondere toekenningstoestanden in aanmerking worden genomen, bijvoorbeeld de niet vergoede werkloze, de gedetineerde, de zieke of invalide werknemer die geen uitkeringen (meer) ontvangt, de verlaten echtgeno(o)t(e), enz. Ook de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag valt zo onder de toepassingssfeer van de Verordening.
Wat de nationaliteit betreft is VO 883/2004 van toepassing op de volgende categorieën:
- onderdanen van één van de lidstaten van de EU;
- op het grondgebied van één der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen;
- de gezinsleden en de wezen van de categorieën vermeld in 1 en 2;
- de nabestaanden van personen - ongeacht hun nationaliteit - die onderdanen zijn van één van de lidstaten, staatlozen of vluchtelingen en in één van de lidstaten wonen.
VO 883/2004 is niet van toepassing op onderdanen van de EER-lidstaten en . VO 883/2004 werd evenmin uitgebreid tot ingezetenen die niet de nationaliteit hebben van een lidstaat van de Europese Unie (zie punt 5 hierna). Voor hen moet verder beroep worden gedaan op VO .
4. Materieel toepassingsgebied van VO 883/2004 of 'op welke uitkeringen is deze verordening van toepassing'
Zoals VO 1408/71 is ook VO 883/2004 van toepassing op de gezinsbijslag zoals voorzien in de verschillende lidstaten.
Gezien de verschillende lidstaten een andere invulling geven aan het begrip 'gezinsbijslag' wordt via een begripsomschrijving in de Verordening zelf uitgemaakt welke uitkeringen voor de toepassing in aanmerking dienen genomen te worden.
Artikel 1, z), van titel I van VO 883/2004 omschrijft het begrip "gezinsbijslag" als "alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte en adoptie".
Voor de Belgische regeling betekent dit naast de eigenlijke kinderbijslag ook alle andere bijslagen die voorzien zijn in de Kinderbijslagwet (de leeftijdsbijslag, de jaarlijkse leeftijdsbijslag, de éénouderbijslag, de sociale toeslagen, de bijslag voor kinderen met een aandoening/handicap en de forfaitaire bijslag voor kinderen geplaatst in een pleeggezin en de wezenbijslag.
De lidstaten hebben toegezegd buiten de in artikel 1 sub z) expliciet vermelde voorschotten op onderhoudsbijdragen en de bijzondere uitkeringen bij geboorte en adoptie, m.a.w. kraamgeld en adoptiepremie, verder geen uitkeringen uit te sluiten uit het materiële toepassingsgebied van de Verordening.
VO 1408/71 maakte een onderscheid tussen de begrippen kinderbijslag en gezinsbijslag. Daarbij verwijst kinderbijslag naar de 'periodieke uitkeringen die op grond van het aantal kinderen en eventueel hun leeftijd worden toegekend', terwijl als gezinsbijslag wordt aangemerkt 'alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten'.
Dit onderscheid was van belang omdat werknemers en werklozen aanspraak konden maken op 'gezinsbijslag' (hoofdstuk 7), terwijl voor gepensioneerden en inv aliden (hoofdstuk 8) enkel een recht op 'kinderbijslag' is voorzien.
Deze opdeling wordt in VO 883/2004 niet meer gemaakt. De coördinatie betreft hier het geheel van 'gezinsbijslagen'. Gezien deze Verordening geen onderscheid meer maakt tussen werknemers en gepensioneerden en ze in het algemeen van toepassing is op verzekerden, kan iedereen aanspraak maken op het geheel van de gezinsbijslagen.
De 'uitkeringen bij geboorte of adoptie,' m.a.w. het kraamgeld en de adoptiepremie zijn uitgesloten uit de materiële werkingssfeer van VO 883/2004. Dit was echter ook al zo in VO 1408/71. Beide uitkeringen blijven echter 'sociale voordelen' die conform artikel 7, 2, van VO 1612/68, zij het enkel voor actieve werknemers, kunnen geëxporteerd worden voor kinderen die in een andere lidstaat worden geboren of .
Door als gerechtigde 'de werknemer' te vervangen door 'de persoon op wie de (socialezekerheids-)wetgeving van toepassing is' (cfr. hiervoor), laat de redactie van VO 883/2004 geen twijfel bestaan omtrent het feit dat de gewaarborgde gezinsbijslag onder de werkingssfeer ressorteert. Dit is ook het geval voor alle bijzondere toekenningsituaties, bijvoorbeeld de niet vergoede werkloze, de gedetineerde, de zieke of invalide werknemer die geen uitkeringen (meer) ontvangt, de verlaten echtgeno(o)t(e), enz. VO 883/2004 laat tevens toe een recht op Belgische bijslag vast te stellen op basis van een overlevingspensioen en wezenbijslag uit hoofde van de overlevende ouder.
5. Territoriaal toepassingsgebied van VO 883/2004 of 'waar is deze Verordening van toepassing'
Zoals VO 1408/71 is ook VO 883/2004 van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie.
Op vandaag wordt de Europese Unie gevormd door de volgende landen: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittanië en Noord-Ierland, Oostenrijk, Finland en Zweden, Hongarije, Polen, Tsjechië, Slovenië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus, Roemenië en Bulgarije.
VO 883/2004 is, in afwachting van een overeenkomst dienaangaande, niet van toepassing op Liechtenstein, Noorwegen en IJsland, d.w.z. de landen die enkel lid zijn van de EER en evenmin op .
6. De toekenning van de gezinsbijslag in toepassing van VO 883/2004
De belangrijkste doelstellingen van zowel de huidige als van de nieuwe coördinatieverordening met betrekking tot de gezinsbijslag zijn:
- de totalisering van periodes van verzekering in de verschillende lidstaten;
- de export van de gezinsbijslagen, m.a.w. de toekenning garanderen van de in de toepasselijke wetgeving voorziene gezinsbijslagen aan kinderen die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen;
- het regelen van de samenloop van rechten op gezinsbijslag uit verschillende lidstaten;
- de garantie van het hoogste bedrag waarop aanspraak kan worden gemaakt.
Deze doelstellingen worden hierna nader toegelicht.
6.1. Totalisering van periodes
Een van de basisprincipes, zowel van Verordening 1408/71 als van de nieuwe Verordening 883/2004, is het behoud van de verworven rechten of de rechten die men aan het verwerven is, door het totaliseren van periodes van verzekering.
VO 1408/71 concretiseerde dit principe per sociale zekerheidstak. Voor de gezinsbijslag was dit geregeld in de artikelen 72 en 79.
In VO 883/2004 is het principe van de 'samentelling van tijdvakken' voor alle sectoren in artikel 6 terug te vinden. Het totaliseren van de periodes kan een belangrijke rol spelen bij het vaststellen van het recht op gezinsbijslag. Enke l periodes van verzekering binnen eenzelfde regeling (ofwel binnen de werknemersr egeling, ofwel binnen de regeling van de zelfstandigen) kunnen worden samengeteld.
Zo kan in de Belgische regeling het recht op kinderbijslag uit hoofde van een gepensioneerde werknemer enkel worden vastgesteld wanneer die zich tijdens het jaar voorafgaand aan zijn pensionering naar Belgische recht, in de voorwaarden bevond om een recht op kinderbijslag te openen krachtens de Belgische . Indien hij tijdens het jaar voorafgaand aan zijn pensionering werkte in een andere lidstaat, kan hij, op basis van de Belgische wetgeving, geen kinderbijslag genieten in de hoedanigheid van gepensioneerde. De totaliseringsregel maakt het mogelijk rekening te houden met de periodes van verzekering in een andere lidstaat, alsof het periodes van verzekering in België betrof.
6.2. Export van gezinsbijslag
Zoals VO 1408/71 maakt ook VO 883/2004 de export van de rechten op gezinsuitkeringen mogelijk.
6.2.1.
De Belgische 'gezinsbijslagen' worden volgens de interne wettelijke regeling principieel niet toegekend aan kinderen die buiten België worden opgevoed of er lessen volgen. Deze bepalingen beperken het fundamenteel Europees recht van vrij verkeer van personen.
Artikel 67 VO 883/04 bepaalt dat een persoon die overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat recht heeft op gezinsbijslag, ook recht heeft voor de kinderen die in een andere lidstaat wonen. In plaats van elke werknemer of gelijkgestelde (VO 1408/71) ontvangt voortaan elke verzekerde/rechthebbende de gezinsbijslag voor zijn kinderen die in een andere lidstaat verblijven.
6.2.2.
Zoals reeds vermeld houdt dit voor België in dat een aantal categorieën van personen die in de wetgeving gelijkgesteld zijn met een werknemer (situaties van toekenning) aanspraak zullen kunnen maken op Belgische kinderbijslag voor hun kinderen die in een andere lidstaat verblijven, bv. de student. Dit is ook het geval voor sociaal verzekerden die recht hebben op de gewaarborgde gezinsbijslag. Deze rechten dienen in het kader van VO 883/2004 beschouwd te worden als toegekend op grond van 'ingeze tenschap'.
Voorbeeld. Mijnheer X is verzekerd in België (werknemer, al dan niet vergoede werkloze, maakt aanspraak op de gewaarborgde gezinsbijslag, enz.). Mevrouw Y is huismoeder en woont met één kind (10 jaar) in Frankrijk.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Belgische regeling (art 67 VO 883/2004). De Franse regeling kent immers geen kinderbijslag toe.
6.2.3.
Artikel 67 VO 883/2004 bepaalt verder dat de pensioengerechtigde recht heeft op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioen. Personen die gerechtigd zijn op een invaliditeitsuitkering en rentetrekkers moeten met pensioengerechtigden gelijkgesteld te worden.
Voorbeeld. Mijnheer X ontvangt een pensioen (enkel) van België. Hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y is huismoeder en woont met de kinderen in Nederland.
Toekenning van de gezinsbijslag overeenkomstig de Belgische regeling (art 67 VO 883/2004).
Wezen vallen niet onder artikel 67 van verordening 883/2004. Ze vallen onder artikel 69 van verordening 883/2004, die een specifieke regel voor hen bevat. In artikel 69 staat dat als op basis van artikelen 67 en 68 een lidstaat die aangeduid is als de lidstaat die eerst bevoegd is geen aanvullende of speciale gezinsuitkering voor wezen betaalt, die lidstaat dan de normale kinderbijslag betaalt terwijl de lidstaat die aanvullend bevoegd is, en waarin de overleden persoon het langst onderworpen was aan de sociale zekerheid, de aanvullende of speciale gezinsuitkering voor wezen betaalt bovenop de al door de eerste lidstaat betaalde gezinsuitkeringen.
De bevoegdheid in het kader van artikel 69 wordt voor de tweede lidstaat bepaald aan de hand van de duur van de onderwerping aan de sociale zekerheid van de overledene.
Voorbeeld 1: De heer X overlijdt gedurende een periode van verzekering in België. Zijn weduwe, mevrouw Y is huismoeder en woont met de kinderen in Nederland. Toekenning van de door Nederland, woonland van het kind. Aangezien België een speciale gezinsuitkering voor wezen toekent, betaalt hij die in overeenstemming met de Belgische wetgeving volledig, bovenop de door Nederland betaalde kinderbijslag (art. 69 van verordening 883/2004).
Voorbeeld 2: De heer X overlijdt en heeft enkel in België gewerkt. Zijn weduwe, mevrouw Y is tewerkgesteld in Nederland en woont er met de kinderen. Toekenning van de kinderbijslag door Nederland, woonland van het kind waar ook de tewerkstelling plaatsvindt. Aangezien België een speciale gezinsuitkering voor wezen toekent, betaalt hij die in overeenstemming met de Belgische wetgeving volledig, bovenop de door Nederland betaalde kinderbijslag (art. 69 van verordening 883/2004).
Voorbeeld 3: De heer X overlijdt en heeft enkel in België gewerkt. Zijn weduwe, mevrouw Y is tewerkgesteld in Frankrijk en woont er met de kinderen. Toekenning van de gezinsbijslag (kinderbijslag + ) door Frankrijk, woonland van het kind waar ook de tewerkstelling plaatsvindt. België betaalt niets aangezien volgens artikel 69 van verordening 883/2004 een tweede lidstaat maar moet tussenkomen als de eerste lidstaat geen aanvullende of speciale gezinsuitkering voor wezen .
Voorbeeld 4: De heer X en mevrouw Y werken in België. Het gezin woont in Frankrijk. De heer X overlijdt. Frankrijk betaalt (kinderbijslag + soutien familial). België betaalt niets.
6.3. Samenloopregeling
6.3.1.
VO 883/2004 brengt in artikel 68 alle prioriteitsregels bij samenloop bijeen. De redactie verschilt grondig van deze vervat in VO 1408/71, wat niet betekent dat de toepassing noodzakelijkerwijze leidt tot een ander resultaat.
Artikel 68, 1., VO 883/2004 bepaalt dat wanneer er voor eenzelfde gezinslid/kind gedurende hetzelfde tijdvak meerdere uitkeringen worden voorzien op grond van de wetgeving van meer dan één lidstaat, de voorrang als volgt wordt toegekend:
a) wanneer het rechten betreft die verschuldigd zijn op verschillende gronden:
- vooreerst: het recht verkregen op grond van werkzaamheden (al dan niet in
loondienst);
- dan: het recht verkregen op grond van pensioenen (invaliditeitsuitkeringen en rentes);
- en tenslotte: het recht verkregen op grond van de woonplaats.
b) Wanneer het rechten betreft die verschuldigd zijn op dezelfde gronden:
b) 1. gaat het om rechten op grond van werkzaamheden (al dan niet in loondienst):
- eerst: het recht van de woonplaats van de kinderen, wanneer er dergelijke werkzaamheden
worden verricht;
- anders: het hoogste bedrag aan uitkeringen waarin de wetgevingen voorzien;
- wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, wordt de betaling van de bijslagen verdeeld volgens het principe dat de instelling van de lidstaat waarvan de wetgeving het hoogste bedrag aan gezinsbijslag voorziet, dit volledige bedrag toekent aan de betrokkenen en de instelling van de andere lidstaat de helft van dit bedrag terugstort, binnen de begrenzing van het bedrag voorzien door zijn eigen wetgeving (artikel 58 van de toepassingsverordening).
b) 2. rechten op grond van een pensioen (invaliditeitsuitkering of rente):
- eerst: de woonplaats van de kinderen, mits er op grond van die wetgeving een pensioen
wordt toegekend;
- subsidiair: de lidstaat waar het langste tijdvak van verzekering of verblijf heeft
plaatsgevonden.
b) 3. rechten op grond van de woonplaats:
het recht van de plaats waar de kinderen plegen te wonen.
6.3.2.
Vraag is of er een voorrangsrecht bestaat in hoofde van de wettelijke regeling van de lidstaat waarin het kind verblijft en waar het recht op kinderbijslag wordt vastgesteld op grond van ingezetenschap terwijl er beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend, wanneer er voor het kind eveneens een recht kan worden vastgesteld in toepassing van de wettelijke regeling van een lidstaat waar het recht gevestigd is op beroepswerkzaamheden.
Dit is het geval in de volgende situatie die zich voordoet met zowel Ned erland, Duitsland, Luxemburg als Frankrijk, met name de meeste dossiers in een Europese context.
Een voorbeeld: een gezin met drie kinderen woont in Nederland. De vader werkt in België, de moeder werkt in Nederland.
Op grond van de beschikbare documenten van de dient besloten te worden dat in voorliggende situatie het voorrangsrecht zich situeert in de lidstaat waar het kind verblijft, terwijl de andere lidstaat een aanvulling verschuldigd is.
6.3.3.
Artikel 68. 2. VO 883/2004 voorziet dat de prioritair aangewezen lidstaat het volledige bedrag betaalt en de rechten op grond van de andere regeling aanvullend op dit bedrag worden toegekend.
Er dient niet aangevuld te worden door de lidstaat die het recht op kinderbijslag exporteert op grond van ingezetenschap. Voor de Belgische regeling zijn dit de rechten gevestigd op grond van de bijzondere toestanden van toekenning, bijvoorbeeld de niet vergoede werkloze, de gedetineerde, de verlaten echtgenote, de zieke of invalide werknemer die geen uitkeringen (meer) ontvangt, enz., evenals de gewaarborgde gezinsbijslag.
Voorbeeld 1. Mijnheer X is tewerkgesteld in België (werknemer, vergoede werkloze, zieke, enz.). Mevrouw Y is tewerkgesteld in Frankrijk en woont er met de kinderen.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling bij voorrang, de Belgische bijslag wordt aanvullend toegekend (art. 68, 1) b) i) VO 883/2004). Hoewel de Franse kinderbijslag toegekend wordt op basis van ingezetenschap is de tewerkstelling doorslaggevend voor het bepalen van de voorrang.
Voorbeeld 2. Mijnheer X is tewerkgesteld in België (werknemer, vergoede werkloze, zieke, enz.) (recht op EUR 250). Mevrouw Y is tewerkgesteld in Frankrijk (recht op EUR 700). Ze woont met de kinderen in Luxemburg.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling bij voorrang (hoogste bedrag), de Belgische regeling betaalt de helft van het Franse bedrag - tot maximaal het Belgische bedrag (EUR 250) - terug aan het Frans kinderbij slagfonds (art. 68, 1) b) i) VO 883/2004 en art. 58 VO 987/2009). Indien het Luxemburgse bedrag hoger is dan het Franse kan deze lidstaat nog een aanvulling betalen.
Voorbeeld 3. Mijnheer X ontvangt een pensioen van België en een pensioen van Nederland. Hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y is huismoeder en woont met de kinderen in Nederland.
Toekenning van de gezinsbijslag overeenkomstig de Nederlandse regeling bij voorrang. De Belgische gezinsbijslag wordt aanvullend op de Nederlandse betaald (art. 68, 1) b) ii) en art. 68, 2) VO 883/2004).
Voorbeeld 4. Mijnheer X ontvangt een pensioen van België (waar hij 10 jaar verzekerd was) en een pensioen van Frankrijk (waar hij 35 jaar verzekerd was). Hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y is huismoeder en woont met de kinderen in Nederland.
Toekenning van de gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling bij voorrang wegens de langste onderwerping. De Belgische gezinsbijslag wordt aanvullend op de Franse betaald (art. 68, 1) b) ii) en art. 68 2) VO 883/2004). Nederland vult eventueel nog aan op basis van ingezetenschap.
Voorbeeld 5. Mijnheer X ontvangt een pensioen van België; hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y is tewerkgesteld in Frankrijk. Zij woont met de kinderen in Nederland.
Toekenning van de gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling bij voorrang. De Belgische gezinsbijslag wordt aanvullend op de Franse betaald (art. 68, 1) a) en art. 68, 2) VO 883/2004). Nederland vult eventueel nog aan op basis van ingezetenschap.
Voorbeeld 6. Mijnheer X ontvangt een pensioen van België. Hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y ontvangt een pensioen van Frankrijk en woont er met de kinderen.
Toekenning van de gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling bij voorrang (woonland van de kinderen). De Belgische gezinsbijslag wordt aanvullend op de Franse betaald (art. 68, 1) b) ii) en Art. 68, 2) VO 883/2004).
Voorbeeld 7. Mijnheer X ontvangt een pensioen van België (waar hij 35 jaar verzekerd was). Hij woont in België of in een andere lidstaat van de EER. Mevrouw Y ontvangt een pensioen van Luxemburg (waar zij 10 jaar verzekerd was). Zij woont met de kinderen in Frankrijk.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Belgische regeling bij voorrang (art. 68, 1) b) ii) VO 883/2004), de Luxemburgse regeling vult aan tot zijn bedrag (art. 68, 2. VO 883/2004) en eventueel nadien ook nog de Franse regeling op basis van ingezetenschap/woonland van de kinderen.
Voorbeeld 8. Mijnheer X studeert in België. Mevrouw Y is huismoeder en woont met één kind (10 jaar) in Frankrijk.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Belgische regeling (art 67 VO 883/2004) gezien er geen Franse kinderbijslag toegekend wordt voor één kind.
Voorbeeld 9. Mijnheer X maakt aanspraak op gewaarborgde gezinsbijslag in België. Mevrouw Y is huismoeder en woont met drie kinderen in Frankrijk.
Toekenning van gezinsbijslag overeenkomstig de Franse regeling (art 68, 1) b) iii) VO 883/2004). Geen aanvulling door de Belgische regeling gezien deze gezinsbijslag verkregen wordt op grond van de woonplaats (art. 68, 2) VO 883/2004).
7. Administratieve praktijk
Voor de toepassing van de socialezekerheidsverordeningen blijven inzake de gezinsbijslag - zoals voorheen - de minister van Sociale Zaken de Bevoegde Autoriteit, de Rijksdienst het Verbindingsorgaan en de kinderbijslagfondsen, de bevoegde organen.
De twee belangrijkste verschillen bij de afhandeling van de dossiers situeren zich op het vlak van de afhandeling van een aanvraag en de manier van uitwisselen van gegevens.
7.1. Afhandeling van een aanvraag
7.1.1.
VO 883/2004 voorziet in artikel 68, 3, expliciet dat een aanvraag die per vergissing is ingediend in een niet bevoegde lidstaat (door een persoon die hiertoe bevoegd is) doorgestuurd wordt naar de instelling van de bevoegde lidstaat. De datum waarop deze eerste aanvraag is gebeurd, wordt beschouwd als de datum van indiening bij de bevoegde overheid.
VO 1408/71 koppelde hieraan nog twee bijzondere voorwaarden opdat deze aanvraag ook in de tweede lidstaat als een geldige aanvraag zou worden beschouwd. Ze bestonden erin te vereisen dat een nieuwe aanvraag werd ingediend in de bevoegde lidstaat door de persoon die hiertoe bevoegd was volgens de w etgeving van deze lidstaat, terwijl deze tweede aanvraag moest worden ingediend binnen een termijn van maximum een jaar na de kennisgeving van de weigering van de eerste aanvraag. Beide voorwaarden zijn in de nieuwe verordening weggelaten, wat de rechtszekerheid van de migrerende sociaal verzekerde enkel ten goede komt (artikel 86 VO 1408/71).
7.1.2.
Artikel 60 van VO 987/2009 voorziet nu in een eerder gedetailleerd scenario met betrekking tot het verloop van een toekenningsprocedure inzake gezinsbijslag en vergroot daarbij de verantwoordelijkheid van de bevoegde instellingen in de verschillende lidstaten. De instellingen worden ook verplicht stappen te ondernemen voor het aanleveren van de aanvraag aan de bevoegde instelling van de andere lidstaat.
Artikel 60 VO 987/2009 vermeldt voorafgaandelijk dat wanneer de persoon die gerechtigd is om de uitkeringen aan te vragen dit niet doet, de bevoegde instelling rekening houdt met een aanvraag die is ingediend door de andere ouder, een als ouder beschouwde persoon of een persoon of instelling die de voogdij over het kind uitoefent.
Elke aanvraag om gezinsbijslag wordt onderzocht overeenkomstig de in die lidstaat geldende regels en procedures. Volgende situaties kunnen zich voordoen.
Oordeelt de bevoegde instelling dat het overeenkomstig zijn wetgeving vastgestelde recht, prioritair is, dan worden de gezinsuitkeringen betaald.
Is de instelling van oordeel dat betrokken gezin mogelijks aanspraak kan maken op een aanvullende betaling door een andere lidstaat, dan stuurt het de aanvraag onverwijld door naar de bevoegde instelling van die lidstaat en informeert ze omtrent de door haar vastgestelde rechten. Betrokkene wordt hiervan in kennis gesteld.
Oordeelt de bevoegde instelling dat het overeenkomstig zijn wetgeving vastgestelde recht niet prioritair is, dan neemt ze een voorlopige beslissing, stuurt de aanvraag door naar de bevoegde instelling van de andere lidstaat voor verder onderzoek en stelt betrokkene hiervan in kennis. Het bevoegde orgaan van deze lidstaat neemt binnen de twee maanden een standpunt in omtrent de beslissing van de eerste lidstaat. Zo niet is de door de eerste lidstaat genomen beslissing definitief. Het bevoegde orgaan van de eerste lidstaat betaalt dan de door hem verschuldigde uitkeringen en stelt het bevoegde orgaan van de tweede lidstaat hiervan in kennis.
Ingeval van meningsverschil betaalt het bevoegde orgaan van de woonplaats van het kind of het orgaan waarbij de eerste aanvraag is ingediend voorlopige uitkeringen.
7.2. Betaling van de uitkeringen
Zoals VO 1408/71 bepaalt artikel van VO 883/2004 dat wanneer diegene aan wie de gezinsuitkeringen normalerwijze worden betaald, ze niet aanwendt voor de opvoeding van de kinderen, het bevoegde orgaan ze betaalt aan de natuurlijke of de rechtspersoon te wiens laste de kinderen in feite komen. Deze wijze van betaling kan plaatsvinden op verzoek van of door tussenkomst van het orgaan van de lidstaat waar de kinderen wonen.
7.3. Uitwisseling van gegevens
De grootste wijziging inzake de administratieve afhandeling van het dossier die door de nieuwe socialezekerheidverordeningen wordt ingevoerd, betreft de wijze van verzamelen en doorgeven van gegevens tussen de verschillende bevoegde organen. De nieuwe teksten bepaalt immers een nauwere samenwerking tussen de verschillende instellingen in de onderscheiden lidstaten die moet leiden tot een correcte toepassing van de communautaire regelgeving. Een lidstaat kan zich niet meer beperken tot het louter vaststellen van het recht van de rechthebbende in zijn dossier. De bevoegde instelling van de betrokken lidstaten dient ook een actieve rol te spelen in het tot stand brengen van recht dat potentieel bestaat in een andere lidstaat in hoofde van een andere rechthebbende. De nieuwe Verordening voorziet ook provisionele betalingen in het geval dat beide li dstaten niet onmiddellijk tot een eenduidige beslissing komen omtrent de samenloopregeling met alle mogelijke gevolgen voor de recuperatieregeling van op die manier eventueel ten onrechte betaalde uitkeringen. Voor de realisatie van deze doelstelling introduceren de nieuwe Verordeningen een elektronische uitwisseling van gegevens de bevoegde tussen instellingen.
VO 883/2004 en VO 987/2009 voorzien dat deze gegevensuitwisseling tussen de instellingen binnen een periode van twee jaar uitsluitend op elektronische wijze dient te gebeuren. De Administratieve Commissie installeerde hiervoor een EESSI (Electronic Exchange of Social Security Information) netwerk dat deze gegevensuitwisseling moet routeren.
De overgangsperiode tot mei 2012 is bestemd voor de ontwikkeling van de procedures aangepast aan deze nieuwe geïnformatiseerde uitwisseling. Voorlopig blijft men de papieren Europese formulieren gebruiken.
Deze elektronische uitwisseling betreft enkel de gegevens tussen de instellingen. Men blijft de gegevens vergaren bij de sociaal verzekerden (bijvoorbeeld schoolattesten) via de papieren Europese formulieren.
Voor het bijzondere geval van de uitwisseling van formulieren met het Bureau voor Belgische Zaken (BBZ), bepaald door de bijlage 52 bij de CO 949, blijft d e huidige procedure tot nader order van toepassing.
Verdere informatie en richtlijnen volgen samen met de evolutie van dit ontwerp.
Voor vragen over de uitwisseling van gegevens met een andere Lidstaat kan de Rijksdienst gecontacteerd worden.
8. De overgang van VO 1408/71 en 574/72 naar VO 883/2004 en VO 987/2009 (artikel 87 VO 883/2004)
VO 883/2004 en VO 987/2009 zijn van toepassing op alle bestaande en nieuwe dossiers vanaf
1 mei 2010. VO 1408/71 en VO 574/72 worden met ingang van 1 mei 2010 ingetrokken. Zij blijven echter van toepassing op het grondgebied van Noorwegen, IJsland en Liechtenstein (landen die enkel lid zijn van de EER en niet van de EU) en van Zwitserland evenals op onderdanen van landen die geen deel uitmaken van de EU (zie punten 3 en 5).
De samenloopregeling toegepast overeenkomstig VO 1408/71 en 574/72 dient in alle bestaande dossiers te worden getoetst aan deze vervat in VO 883/2004 en VO 987/2009 en indien nodig aangepast aan de nieuwe situatie. Ingeval de samenloopregeling wijzigt, dient de andere lidstaat zijn akkoord te geven. Hoewel hiervan geen melding wordt gemaakt in de nieuwe Verordeningen, wordt, in afwachting van het akkoord, de huidige samenloopregeling gehandhaafd.
De toekenning van de bijslag die werd geweigerd of geschorst op grond van de nationaliteit of de woonplaats van betrokkene - zoals het geval is voor rechten gebaseerd op toekenningssituaties en in toepassing van de Wet Gewaarborgde Gezinsbijslag - wordt op vraag van de betrokkene of bij de vaststelling door het kinderbijslagfonds opnieuw onderzocht vanaf 1 mei 2010 in toepassing van de nieuwe verordeningsbepalingen. Wanneer hieruit een Belgisch recht voortspruit, heeft het, in toepassing van art 48, lid 2, Kinderbijslagwet, uitwerking vanaf 1 mei 2010.
Deze omzendbrief werkt de basisprincipes van VO 883/2004 en VO 987/2009 uit op grond van de gegevens die daaromtrent op dit ogenblik beschikbaar zijn. Latere bijkomende gegevens, interpretaties en instructies zullen, zoals dit ook het geval is geweest met betrekking tot de Verordeningen 1408/71 en 574/72, onder de vorm van bijlagen bij deze CO worden meegedeeld.
De instructies vervat in de CO 949 en de bijlagen blijven van toepassing wanneer toepassing dient gemaakt te worden van VO 1408/71 en 574/72. De uitgewerkte interpretaties van de Communautaire regelgeving in deze bijlagen blijven van toepassing binnen het kader van de nieuwe VO 883/2004 en 987/2009 (vb. berekening van de verschilbetaling per kind en de periodiciteit van deze verschilbetaling...).