Conform artikel 5, 3° van het koninklijk besluit nr 281 van 31 maart 1984 houdende bepaalde tijdelijke wijzigingen in de regeling inzake de koppeling van sommige sociale uitkeringen van de maatschappelijke zekerheid en uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, en tot toekenning van een inhaalpremie aan sommige gerechtigden op sociale uitkeringen, is de kinderbijslag voor de in artikel 51, 2de alinea, 8° van de gecoördineerde wetten bedoelde kinderen niet onderworpen aan de door dat koninklijk besluit ingevoerde beperkingen. Voor die uitkeringen gold dus verder de gewone indexering.
Aangezien, zoals in het verslag aan de Koning wordt gezegd, het eerder vermelde koninklijk besluit nr 281 van 31 maart 1984, dat sinds 1 april 1984 van toepassing is, de indexering van de kinderbijslag beoogde te behouden voor kinderen die ten laste van een openbare overheid in een onthaalgezin zijn geplaatst en aangezien dat koninklijk besluit steunt op artikel 51, 2de alinea, 8° G.W. zoals dat op dat tijdstip luidde, dient dit voordeel strikt tot die omstandigheden te worden beperkt.
De indexering kan dus maar behouden blijven op grond van artikel 5, 3° van het koninklijk besluit nr 281 zo het gaat om een recht verkregen door een werknemer conform artikel 51, 2de alinea, 8° G.W. voor kinderen die in zijn gezin zijn geplaatst door tussenkomst of ten laste van een openbare overheid.
Daarom kan een werknemer die ten gevolge van een rechterlijke beslissing inzake de toewijzing van de materiële bewaring kinderbijslag verkrijgt voor een in zijn gezin opgenomen kind, op grond van artikel 51, 2de alinea, 8° G.W. zoals dat sinds 1 april 1987 door het koninklijk besluit nr 534 van 31 maart 1987 is gewijzigd, niet het voordeel van dat gunstigere tarief genieten.
Ook een werknemer die op grond van de algemene afwijking waarin door de ministeriële omzendbrief nr 415 van 4 mei 1983 is voorzien, recht op kinderbijslag verkrijgt voor kinderen die in zijn gezin zijn geplaatst door tussenkomst van een dienst voor plaatsing in een gezin of een adoptieorganisatie, kan niet het voordeel van het behoud van de indexering genieten, omdat, het hier gaat om een recht op grond van artikel 51, 4de en 5de alinea G.W. en niet van artikel 51, 2de, alinea, 8° G.W.
Die werknemers trekken dus de ingevolge het overslaan van de indexaanpassingen beperkte kinderbijslagbedragen, zijnde per 1 januari 1988 2.177 fr. voor een kind van de eerste rang en 4.027 fr. voor een kind van de tweede rang, en niet de hogere bedragen verleend in het kader van artikel 51, 2de alinea, 8° G.W., die voor dezelfde kinderen respectievelijk 2.310 fr. en 4.274 fr..belopen.
Deze richtlijnen gelden binnen de perken van de in artikel 120 G.W. bepaalde verjaring. Het is niet nodig de vóór het verschijnen van deze omzendbrief reeds gedane uitkeringen te gaan herzien.