I. Toekenning van de ingehouden bijslag aan de van tafel en bed gescheiden of wettelijk gescheiden bijslagtrekkende, aan de feitelijk gescheiden bijslagtrekkende of aan elke andere bijslagtrekkende die geen deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende (3de lid, 1°).
De eerste vraag is of de van tafel en bed gescheiden of wettelijk gescheiden bijslagtrekkende eveneens de toekenning van de ingehouden bijslag mag vragen door zich te beroepen op het 1ste lid van art. 4 van KB, met name op de financiële toestand van de rechthebbende.
In werkelijkheid mag de bijslagtrekkende bij het indienen van een verzoek om terugbetaling niet in de plaats treden van de rechthebbende en mag hij bovendien ter verkrijging van die toekenning alleen rekening houden met zijn eigen inkomsten.
Niets verzet er zich echter tegen dat de rechthebbende zelf erom verzoekt dat de ingehouden bijslag aan de bijslagtrekkende wordt terugbetaald op grond van art. 4, 1ste lid, wanneer hij voldoet aan de bij dat lid voor hemzelf gestelde voorwaarden.
Anderzijds kan men zich afvragen of de bijslagtrekkende die gewoon feitelijk gescheiden is of elke andere bijslagtrekkende die geen deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende de toekenning van de ingehouden bijslag mag vragen.
Voor die bijslagtrekkenden bestaat er geen enkele mogelijkheid de toekenning van de inhouding aan te vragen wanneer zij zich niet in een van de gevallen bedoeld bij 2° of 3° van het 3de lid van art. 4 bevinden en zulks ongeacht hun eigen inkomsten en ongeacht de inkomsten van de rechthebbende.
Alleen een wijziging van de bestaande wetgeving zou deze categorie van bijslagtrekkende in de gelegenheid stellen de toekenning van de inhouding aan te vragen.
Ook hier verzet er zich niets tegen dat de rechthebbende zelf voor de bijslagtrekkende de terugbetaling van de ingehouden bijslag aanvraagt wanneer hij, als rechthebbende, voldoet aan de vereisten van art. 4, 1ste lid van KB.
II. Toepassing van art. 4, 3de lid, 2°.
a) Op grond van art. 4, 3de lid, 2° kan de bijslagtrekkende die de kinderbijlag geniet uit hoofde van verscheidene rechthebbenden die de vermindering ondergaan, de toekenning van de ingehouden bijslag vragen aan het kinderbijslagfonds dat hij aanwijst.
Overeenkomstig art. 4, 1ste lid, mag de wees die rechthebbend is op kinderbijslag tegen het gewone bedrag de toekenning van de ingehouden bijslag niet aanvragen.
Mag de bijslagtrekkende, voor wie de vermindering toegepast werd door een of meer kinderbijslagfondsen die wezenbijslag tegen het gewone bedrag toekennen en door een kinderbijslagfonds dat de gewone kinderbijslag uit hoofde van een andere rechthebbende toekent, de toekenning van de inhouding aanvragen bij het fonds,van zijn keuze?
Niets verzet zich ertegen dat de bijslagtrekkende de toekenning van de inhouding aanvraagt bij het kinderbijslagfonds van zijn keuze wanneer hij kan aantonen dat de vermindering toegepast werd over de beschouwde maand en de betrokken rechthebbende de toekenning van de ingehouden bijslag niet heeft aangevraagd of niet heeft kunnen aanvragen.
Een kinderbijslagfonds dat wezenbijslag tegen het gewone bedrag toekent, kan bijgevolg eventueel ertoe gehouden zijn de verrichte inhouding terug te betalen.
b) Kan de bijslagtrekkende voor wie de vermindering toegepast wordt door verscheidene kinderbijslagfondsen, waarvan het ene 375fr. per maand inhoudt en het andere de helft wegens een evenredige verdeling van de kinderbijslag tussen twee bijslagtrekkenden, de terugbetaling van de inhouding vragen aan de instelling die hij aanwijst en waarbij hij, in zijn belang, de instelling kiest die het hoogste bedrag heeft ingehouden?
Men dient zich te houden aan de logica en aan de geest van de tekst die zo is gesteld dat, enerzijds, voor elk gezin maar een inhouding van ten hoogste 375fr. wordt toegepast, maar, anderzijds, dat niemand ontkomt aan de met dat bedrag gelijkwaardige inhouding als zij toepasselijk is.
Door de terugbetaling te vragen aan het kinderbijslagfonds dat het bedrag van 375fr. inhoudt, zou dit gezin zich aan laatstvermelde regel onttrekken door de inhouding slechts ten dele te ondergaan.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E7134/Contr.