Art. 5 van KB van 12 november 1987 bepaalt dat het supplement voorzien in art. 47 G.W. niet toegekend wordt indien de gehandicapte een sociale uitkering geniet (arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid) die haar oorsprong vindt in de uitoefening van een activiteit, anders dan de toegelaten (leerovereenkomst - of tewerkstelling in een beschutte werkplaats).
Tot op heden werd door de betalingsorganismen het causaal verband aangenomen tussen de werkloosheids-, resp. ziekte- of invaliditeitsuitkeringen en de uitoefening van een activiteit, die deze uitkeringen voorafging.
Om die reden werden de betalingen niet hernomen, ook al werd het oorzakelijk verband - verre van bewezen - enkel vermoed tussen de voorafgaandelijke tewerkstelling en de sociale uitkeringen.
Vraag is of dit oorzakelijk verband steeds bewezen is.
Advies van de Directie "Controle" - vergadering van 17 mei 1993.
Omdat - zeker waar het de werkloosheidsreglementering betreft - niet kan uitgemaakt worden of er al dan niet "een niet toegelaten activiteit" aan de basis ligt van de uitkeringen en ook qua RIZIV-wetgeving de regeling eerder diffuus voorkomt, kan het recht op bijslagsupplement op die gronden niet ipso facto worden gesupprimeerd.
De instellingen die kinderbijslag uitkeren worden dientengevolge verzocht - telkens een zodanig geval zich aandient - de betrokken instantie hieromtrent te ondervragen, en hun betalingen in afwachting van het antwoord hierop slechts ten voorlopigen titel op te schorten.