Tot augustus 1989 hadden alle leerlingen die in de afdeling Intermachten van de Koninklijke Kadettenschool ingeschreven waren, het statuut van weddetrekkende militair waardoor ze geen recht op kinderbijslag hadden.
Sedert het begin van het academiejaar 1989-1990, in dit geval sedert 11 september 1989, moeten de leerlingen die bij de afdeling Intermachten een opleiding volgen als voorbereiding op het toelatingsexamen tot de Koninklijke Militaire School, in twee afzonderlijke categorieën gesplitst worden.
Enerzijds is er een groep leerlingen bestaande uit beroepsmilitairen die net als voorheen hun normale bezoldiging ontvangen.
Deze eerste categorie van leerlingen levert dus geen enkel probleem, in die zin dat de uitoefening van hun winstgevende activiteit hen ambtshalve uitsluit van het recht op kinderbijslag.
Anderzijds worden de leerlingen, uit het burgeronderwijs of uit het middelbaar onderwijs van de Koninklijke Kadettenschool, die zich op de Koninklijke Militaire School voorbereiden via de opleiding in de afdeling Intermachten, niet meer beschouwd als weddetrekkende tijdelijke vrijwilligers maar wel als soldijtrekkende leerlingen.
Deze tweede categorie van leerlingen van de afdeling Intermachten krijgt immers alleen maar een vergoeding van 50fr. per dag evenals de leerlingen van de Koninklijke Kadettenschool die er middelbaar onderwijs volgen.
Bovendien worden de soldijtrekkende leerlingen van de afdeling Intermachten die het opleidingsjaar volgen, niet van de verplichting vrijgesteld om hun militaire dienst te vervuilen.
Volgens de Generale Staf van de Krijgsmacht is de afdeling Intermachten de enige afdeling die wetenschappelijk onderwijs geeft als voorbereiding op de Koninklijke Militaire School. Deze lessen moeten dus als hoger onderwijs beschouwd worden, op grond van de bepalingen in art. 5, 5° van KB van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt.
In haar advies KC 132/6559/2 van 2 februari 1971 heeft de vroegere Commissie van Advies inzake Betwiste Zaken geoordeeld dat de leerlingen van de Koninklijke Kadettenschool die het middelbaar onderwijs volgen in de hoedanigheid van militair, maar dan wel in een heel bijzondere, in de eerste plaats als studenten moeten beschouwd worden.
Zij voegt er nog aan toe dat de vergoeding die hun wordt toegekend, niet voortvloeit uit een winstgevende activiteit maar gewoon een aanmoediging voor de studie is. Deze vergoeding moet dus niet gelijkgesteld worden met een bezoldiging die een beletsel is voor de toekenning van kinderbijslag.
Aangezien deze leerlingen lessen volgen onder de voorwaarden bepaald bij art. 62, §4 G.W., heeft de Commissie aanvaard dat zij het voordeel van de kinderbijslag mogen opeisen.
Daar de situatie van de soldijtrekkende leerlingen die sedert de maand september 1989 in de afdeling Intermachten zijn ingeschreven, voortaan in alle punten overeenstemt met die van de militaire kadetten van de Koninklijke Kadettenschool die het middelbaar onderwijs volgen, rijst de vraag of er ten gunste van de soldijtrekkende leerlingen van de afdeling Intermachten kinderbijslag mag worden uitbetaald, bij veralgemening van het door de Commissie ingenomen standpunt t.a.v. de militaire kadetten.
Antwoord van de Directie van de Juridische Studiën van 26 oktober 1990. Ref.: E0287/Contr. (uittreksel)
U vraagt ons of in deze omstandigheden het advies KC 132/6559/2 van 2 februari 1971 van de vroegere Commissie van Advies inzake Betwiste Zaken niet moet worden toegepast op deze leerlingen. De Commissie ging met name akkoord met de toekenning van kinderbijslag aan leerlingen die het middelbaar onderwijs in de Koninklijke Kadettenschool volgen.
Er moet echter nog eens duidelijk gezegd worden dat dit advies tot toekenning van kinderbijslag aan de leerlingen die middelbaar onderwijs aan de Koninklijke Kadettenschool volgen, is opgesteld op grond van 3 soorten beweegredenen:
- beweegredenen i.v.m. de hoedanigheid van student
- De leerling van de Koninklijke Cadettenschool volgt de lessen van het middelbaar onderwijs zoals ze in een gewone school gegeven worden
- Hij kan dit onderwijs te allen tijde verlaten
- Het volgen van deze lessen ontslaat hem niet van de verplichting om nadien zijn militaire dienst te vervullen
- beweegredenen i.v.m. het bijzonder statuut van militair van de leerling van de Koninklijke Kadettenschool
De leerling die de lessen van het middelbaar onderwijs aan de Koninklijke Kadettenschool volgt,heeft noch de hoedanigheid van milicien, noch die van weddetrekkend militair (want hij wordt niet bedoeld in het KB van 24 september 1969 houdende het geldelijk statuut van het weddetrekkend personeel van de krijgsmacht).
- beweegredenen i.v.m. de aard van de aan de leerling van de Koninklijke Kadettenschool verleende tegemoetkoming
Deze tegemoetkoming mag niet beschouwd worden als het resultaat van de uitoefening van een winstgevende activiteit maar wel als een aanmoediging.
Dit advies heeft natuurlijk geen rekening kunnen houden met de diverse wijzigingen die zijn aangebracht in het geldelijk statuut van de leerlingen van de Koninklijke Kadettenschool na de datum waarop het advies is gegeven.
Het statuut van weddetrekkend militair dat alle leerlingen van de afdeling Intermachten van de Koninklijke Kadettenschool tot begin van het schooljaar 1989/1990 hadden, is dus een beletsel voor de toekenning van kinderbijslag ten gunste van deze leerlingen voor zover zij de hoedanigheid van rechtgevende student in de zin van de gecoördineerde wetten niet bezitten.
Wij denken dt1rentegen dat deze hoedanigheid opnieuw kan worden ingeroepen door de leerlingen die zijn ingeschreven in de afdeling Intermachten van de Koninklijke Kadettenschool voor zover zij, gezien de herstructurering van deze afdeling in september 1989, niet tot de categorie leerlingen behoren die het statuut van weddetrekkend militair hebben, maar wel tot de categorie van de soldijtrekkende leerlingen.
In dit verband moet men er wel op wijzen dat het KB van 14 oktober 1980 houdende bezoldigingsregeling van het soldijtrekkend personeel van de krijgsmacht zowel van toepassing is op de miliciens als op de leerlingen van de Koninklijke Kadettenschool maar uitdrukkelijk een onderscheid maakt tussen deze twee categorieën van militairen (art. 1, 1° en 4°).
Indien dus blijkt dat deze nieuwe categorie leerlingen wetenschappelijk onderwijs volgt als voorbereiding op de Koninklijke Cadettenschool en slechts een vergoeding trekt die niet mag gelijkgesteld worden met een bezoldiging als milicien, kunnen zij beschouwd worden als leerlingen die de voorwaarden vervullen bepaald bij het KB van 30 december 1975 (met name de artikelen 4, 5, 5° en 12) en kinderbijslag genieten op grond van art. 62, §4 G.W.
Gelet op de inlichtingen die U ons verstrekt heeft, belet dus niets de toekenning van kinderbijslag op grond van art. 62, §4 G.W. ten gunste van de leerlingen van de afdeling Intermachten van de Koninklijke Kadettenschool die soldijtrekkende leerlingen zijn, evenals de militaire kadetten van de Koninklijke Kadettenschool, aangezien de overwegingen uit het voornoemde advies KC 132/6559/2 voor de twee situaties geldig zijn."