Ons werd het geval voorgelegd van een langdurig werkloze van Turkse nationaliteit, tegelijkertijd samenwonend én met zijn echtgenote én met een ongehuwde vrouw. Beide vrouwen die zonder enige beroepsactiviteit (noch daarmede gelijkgestelde) zijn, hebben kinderen met betrokkene, die allen deel uitmaken van hetzelfde gezin.
In een vonnis van de arbeidsrechtbank werd geoordeeld dat enerzijds de kinderen van de ongehuwde vrouw erkende natuurlijke kinderen naar Turks recht zijn en bijgevolg vallen onder de toepassing van art. 51, tweede lid, 3° B.W. en anderzijds deze kinderen, gelet op de specifiek feitelijke omstandigheden, eveneens kinderen zijn van de persoon van het andere geslacht met wie de werkloze een huishouden vormt (art. 51, tweede lid, 7° B.W.) niettegenstaande de aanwezigheid van de wettige echtgenote in het gezin.
Rekening houdend met de implicaties van deze uitspraak, n1, dat juridisch gezien de aanwezigheid van een rechthebbende, van diens echtgeno(o)t(e) en van zijn concubant(e) in hetzelfde gezin - in casu althans - werd aanvaard, stelt zich de vraag of deze langdurig werkloze rechthebbende teneinde recht op kinderbijslag te openen tegen de verhoogde schaal 42bis B.W., kan beschouwd worden als "rechthebbende met personen ten laste "in de zin van art. 1, 2° van KB van 12 april 1984.
Volgens dit artikel wordt immers als zodanige rechthebbende beschouwd de rechthebbende die samenwoont met één of meer kinderen waarvoor hij recht doet ontstaan op kinderbijslag alsmede met zijn echtgenoot of een persoon van het andere geslacht waarmede hij een huishouden vormt.
Antwoord van de directie Juridische Studiën dd. 27.02.1989 - kenmerk : E948/Dir. D
(uittreksel)
Volgens art. 42bis, B.W., kunnen de in art. 56nonies, B.W., bedoelde uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, vanaf de zevende maand werkloosheid de verhoogde kinderbijslag genieten, dit onder bepaalde voorwaarden, o.a. een rechthebbende met personen ten laste te zijn. De rechthebbende die samenwoont met één of meer kinderen waarvoor hij recht doet ontstaan op kinderbijslag alsmede met zijn echtgenoot of een persoon van het andere geslacht waarmede hij een huishouden vormt, wordt beschouwd als rechthebbende met personen ten laste. (art. 1, 2°, van het KB van 12 april 1984).
Dat art. 1, 2°, van het genoemde KB van 12 april 1984 alleen spreekt van zijn echtgenoot OF een persoon van het andere geslacht waarmede hij een "huishouden vormt" is te wijten aan het feit dat de mogelijkheid een dergelijke situatie volgens onze Westerse normen eerder ondenkbaar is. Deze "of" betekent dat één van beide situaties volstaat en betekent niet dat beide samen ontoelaatbaar zouden zijn. Wij zijn van oordeel dat gekeken moet worden naar het feitelijke gezin, los van om het even welke waarde-oordelen. Wij stellen vast dat in casu betrokkene één groot gezin vormt met twee vrouwen en hun gemeenschappelijke kinderen, zodat hij duidelijk een rechthebbende met personen ten laste is in de zin van art. 1, 2°, van het KB van 12 april 1984.
Indien ook aan de andere voorwaarden van datzelfde K.B. voldaan is, zien wij geen beletsel om de verhoogde kinderbijslag krachtens art. 42bis, B.W. uit te betalen.