Informatienota 1986/42: - Art. 42, art. 47bis, art. 56bis, art. 50bis, art. 50ter en 70bis G.W. - Rang van wezen in geval van plaatsing van een van hen.

Tabs

Tekst

Men legt ons het geval voor van drie wezen die rechtgevend zijn op kinderbijslag. Een van de kinderen, kind X, is volledig ongeschikt en geplaatst in de zin van art. 70, een ander kind Y, is eveneens volledig ongeschikt maar wordt door de moeder grootgebracht en een derde kind Z, wordt eveneens door zijn moeder grootgebracht.

Voor X en Y wordt kinderbijslag uitgekeerd tegen het tarief 50ter (art. 47bis G.W.), en voor Z tegen het tarief 50bis (art. 56bis G.W.).

Men stelt de vraag of art. 70bis G.W. moet worden toegepast, en zo ja, hoe de berekening moet gebeuren.

In sommige bijzondere gevallen die duidelijk worden aangegeven, voorziet art. 70bis G.W. in een evenredige verdeling van de kinderbijslag (cfr. CO 1108 van 30 augustus 1983 en 1117 van 8 december 1963).

Zo bepaalt het 3de lid, 4° van art. 70bis G.W. dat, wanneer kinderbijslag verschuldigd is uit hoofde van dezelfde overleden of overlevende persoon, voor verschillende wezen die zich bevinden in dezelfde situatie als die bedoeld in het 2de lid, 2°, de in art. 40, art. 42, art. 42bis, art. 50bis en 50ter bedoelde bijslag verdeeld wordt tussen de verschillende bijslagtrekkenden conform art. 69 en art. 70, in verhouding tot het aantal kinderen dat elke rechthebbende grootbrengt.

De leeftijdsbijslag en het bijslagsupplement voor mindervalide kinderen werden uitgekeerd aan de bijslagtrekkende die het kind dat er recht op geeft grootbrengt.

Een van de situaties die in het 2de lid, 2° van art. 70bis zijn genoemd, betreft het geval waarin kinderbijslag verschuldigd is uit hoofde van een rechthebbende voor verschillende kinderen, waarvan er sommige deel uitmaken van zijn gezin en andere geplaatst zijn zoals bedoeld in art. 70 G.W.

Aangezien het dus gaat om wezen die rechtgevend zijn uit hoofde van dezelfde overleden of overlevende persoon, terwijl twee van die kinderen deel uitmaken van het gezin van de overlevende moeder en het andere kind geplaatst is zoals bedoeld in art. 70 G.W., is tegelijkertijd het 2de lid, 4° en 2° a van art. 70bis G.W. van toepassing.

Voor de drie rechtgevende kinderen geldt dus de proportionele verdeling en dat ongeacht hun leeftijd. De in art. 44 G.W. bedoelde leeftijdsbijslag blijkt echter voor elk kind individueel verschuldigd.

Bron: Juridische Studiën. Referte: E 6341/C.41

Top