Aangezien de kinderbijslagfondsen meer en meer geconfronteerd worden met gevallen van uitsluitingen, waarbij het niet duidelijk is welk standpunt terzake moet worden ingenomen aangaande het statuut van de "niet-vergoede werkloze" uitgesloten wegens langdurige werkloosheid voor de kinderbijslagregeling en dit gelet op de gelijktijdige deeltijdse tewerkstelling van betrokken werkzoekenden, werd het standpunt van de Directie Juridische Studiën gevraagd betreffende deze problematiek.
Antwoorden van de Directie der Juridische Studiën dd. 18 januari 1993. Ref.: E36/Contr./GP/HB, en 2 juni 1993. Ref.: E3208/Contr./GP (Uittreksel)
1) Dd. 18 januari 1993. Ref.: E36/Contr./GP/HB:
Het KB van 12 juni 1990 heeft met ingang van 24 juni 1990 een §11bis ingevoegd in art. 143 van het oud KB van 20 december 1963 houdende de werkloosheidsreglementering, luidend als volgt: De werknemers die geschorst werden in hun rechten terwijl ze tewerkgesteld waren in een deeltijdse betrekking aanvaard om aan de werkloosheid te ontsnappen, worden vanaf de datum van de schorsing beschouwd als vrijwillig deeltijds werknemers.
Deze bepaling werd in het nieuwe werkloosheidsbesluit van 25 november 1991 opgenomen als art. 83, §8, waarvan de tekst luidt als volgt: "Onverminderd de toepassing van de voorgaande paragrafen verliest de onvrijwillig deeltijdse werknemer het voordeel van dit statuut en wordt hij beschouwd als vrijwillig deeltijdse werknemer, vanaf de datum waarop de schorsing uitwerking heeft".
De cruciale vraag in deze bestaat erin te weten of een geschorste onvrijwillig deeltijdse werknemer nog steeds als werkloze bestempeld dient te worden en aldus nog onder de toepassing valt van art. 56novies G.W.
Met dezelfde post hebben wij het standpunt van de RVA gevraagd betreffende deze problematiek.
2) Dd. 2 juni 1993. Ref.: E3208/Contr./GP:
Uit zijn antwoord blijkt dat de RVA de onvrijwillig deeltijdse werknemers die het voorwerp zijn geworden van de sanctie bedoeld in oud art. 143, §11bis (nieuw 83, §8) van het Werkloosheidsbesluit niet langer beschouwt als werklozen.
Dit betekent concreet dat de betrokkenen die door de toepassing van de schorsingsmaatregel de hoedanigheid van werkloze verloren hebben, als dusdanig niet meer onder de toepassing vallen van art. 56novies Kinderbijslagwet Loonarbeiders.
Aldus kunnen de niet-vergoede dagen werkloosheid niet meer meegeteld worden, om b.v. de norm van de "hoofdelijke tewerkstelling" in art. 59 Kinderbijslagwet Loonarbeiders te bereiken.
Volgens de MO 484 (III, a) dient inderdaad voor de bepaling van het hoofdzakelijk uitgeoefend beroep vermeld in art. 59 G.W., naast de periodes die worden gelijkgesteld met art. 53 G.W., tevens rekening te worden gehouden met: (...).
b) de werkloosheidsperiodes die recht openen op kinderbijslag bij toepassing van art. 56novies, G.W. (...).
Het bovenstaande houdt meteen een wijziging in van het "standpunt dat wij hadden ingenomen in ons schrijven van 27 september 1991 en dat verspreid werd onder de kinderbijslagfondsen als informatienota 1992/8.