Voor de toepassing van het KB van 14 februari 1984 tot uitvoering van art. 42bis en art. 56, §2 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders mag de echtgenoot of persoon met wie de rechthebbende samenwoont geen beroepsactiviteit uitoefenen.
De rechthebbende op een moederschapuitkering ontvangt geen gewaarborgd loon meer van de werkgever gedurende het eerste tijdvak van de " arbeidsongeschiktheid" ingevolge rust bij bevalling maar onmiddellijk een moederschapuitkering.
Houdt zulks in dat deze periode niet meer gedeeltelijk gelijkgesteld moet worden met een uitoefening van een beroepsactiviteit maar daarentegen de moederschapuitkering als een vervangingsinkomen moet worden beschouwd.
Antwoord van de Directie der Juridische Studiën dd. 18 januari 1991. Ref.: E128/Contr. (uittreksel)
U vraagt ons of de uitkering in het kader van de moederschapverzekering als een vervangingsinkomen moet worden beschouwd.
Art. 3 van het KB van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, §2 G.W. geeft een opsomming van wat (voor de toepassing van de artikelen 1 en 2 van dit KB) als vervangingsinkomen moet worden verstaan nl. pensioenen, renten, tegemoetkomingen, uitkeringen of de na de eerste dertig dagen van een arbeidsongeschiktheidsperiode behouden wedden.
Krachtens de beginselen van de moederschapverzekering (zie Titel IVbis van de programmawet van 22 december 1989) zijn gerechtigd op moederschapverzekering, de werkneemsters die gerechtigd zijn op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Deze uitkering vervangt trouwens het gewaarborgd loon dat de werkgever voorheen verschuldigd was bij de aanvang van de zwangerschapsrust.
Bovendien bepaalt de MO nr. 481 van 5 juni 1990 dat voor de toepassing van art. 56, §1, 1° de vermelding "arbeidsongeschikte werknemers" mag geïnterpreteerd worden in die zin dat ook de op moederschapuitkering gerechtigde ressorteert onder het toepassingsgebied van dit artikel.
Uit één en ander dient besloten te worden dat deze uitkering in het kader van de moederschapverzekering dient beschouwd te worden als een vervangingsinkomen.
Daarenboven somt het hogervermelde KB van 12 april 1984 limitatief de inkomsten op welke niet als vervangingsinkomen moeten beschouwd worden.
Deze uitzonderingen werden op heden -nog- niet uitgebreid met de uitkering in het kader van de moederschapverzekering.
A contrario mag men besluiten dat het dus wel degelijk een vervangingsinkomen betreft.
Hieruit volgt dat de betreffende periode niet als beroepsactiviteit dient te worden beschouwd.