1. Context
Artikel 71, §1bis, eerste lid, KBW bepaalt dat de kinderbijslag voor een kalenderkwartaal betaald wordt door de kinderbijslaginstelling, door de overheid of door de openbare instelling die bevoegd verklaard is op de wijze zoals bepaald door de Koning.
Het koninklijk besluit van 25 april 1997 vormt de uitvoeringsmaatregel van deze bepaling.
De dienstbrief 996/67 van 7 november 2006 bevat preciseringen over de toepassing van het automatisch onderzoek naar het recht.
Deze onderrichtingen hebben als doel:
- vermijden van vertragingen in de betaling van de kinderbijslag;
- voorkomen dat bijkomende opzoekingen dienen te gebeuren of dat de betaling in beraad wordt gehouden, enkel en alleen om de bevoegde kinderbijslaginstelling vast te stellen, terwijl het recht op kinderbijslag vaststaat;
- vereenvoudigen van het onderzoek door het aan een enkel kinderbijslagfonds toe te vertrouwen i.p.v. er verschillende kinderbijslagfondsen bij te betrekken.
Aangezien de reglementaire tekst geen bijzondere bepaling bevat, voorzien de eerder verstrekte onderrichtingen dat de periodes in het verleden moeten geregeld worden conform de bepalingen vastgelegd door het koninklijk besluit van 25 april 1997. Zo wordt het onderzoek naar het recht op kinderbijslag in de werknemersregeling voor periodes in het verleden toevertrouwd aan het laatst bevoegde kinderbijslagfonds. Wanneer er rekeningen moeten geregulariseerd worden met derden (dus buiten de nationale verdeling), dan gebeurt dit door de diverse fondsen die elkaar normaal gezien hadden opgevolgd als de bevoegdheid van elk fonds op de juiste momenten was nageleefd.
De Rijksdienst ontving talrijke vragen over de vaststelling van het laatst bevoegde kinderbijslagfonds, in het bijzonder voor dossiers met vaak wisselende gezins- en beroepssituaties van de sociaal verzekerden.
Nader onderzoek leert dat op basis van de gegevens in Trivia (P051, P054 en D054 en P061) het laatst bevoegde kinderbijslagfonds niet altijd eenduidig kan worden vastgesteld. Dit komt ondermeer omdat de werkloosheids- en ziektegegevens voor periodes in het verleden (vóór de datum waarop de integratie werd uitgevoerd) voor pas geïntegreerde actoren in het Kadaster van de kinderbijslag in Trivia nog niet raadpleegbaar zijn. Om die reden wordt de vroegere regel bijgestuurd.
Bij het regulariseren van rekeningen is deze opsplitsing van de bewerkingen trouwens contraproductief.
De nieuwe onderrichtingen hierna zijn gebaseerd op de volgende redenen.
Enerzijds zijn de reglementaire beschikkingen tot het bepalen van de bevoegdheid van een uitbetalingsinstelling bedoeld om toekomstige situaties te regelen: een instelling wordt bevoegd na het ontstaan van een recht in het stelsel van de werknemers, of, wanneer er al een recht is vastgesteld in het stelsel van de werknemers, een instelling neemt de betalingen over van een andere die de verschuldigde bijslag uitbetaalt. De strikte toepassing van deze bepalingen op situaties in het verleden leidt dan ook tot weinig harmonieuze gevolgen.
Anderzijds bepaalt artikel 71, §1bis, tweede lid, KBW dat wanneer gezinsbijslag te goeder trouw is betaald door een kinderbijslaginstelling in plaats van een andere die bevoegd was, er geen rekeningen moeten geregulariseerd worden. Deze bepaling is duidelijk bedoeld om alle administratieve werk zonder meerwaarde tot een minimum te beperken.
2. Regel voor de vaststelling van het kinderbijslagfonds dat in het kader van het automatisch onderzoek van het recht belast wordt met het onderzoek voor de hele verlopen periode
Wanneer geen enkel kinderbijslagfonds de kinderbijslag in de werknemersregeling betaalt, wordt het onderzoek naar het recht op kinderbijslag voor de periodes in verleden voortaan toevertrouwd aan het kinderbijslagfonds van de huidige of laatste werkgever die in Trivia (P051, P054 en D054 en P061) wordt teruggevonden. Verwacht wordt dat dit kinderbijslagfonds in de meeste gevallen eveneens de bevoegde kinderbijslaginstelling zal zijn voor de latere periode, zodat de betaalbevoegdheid maximaal wordt gestabiliseerd. Dit kinderbijslagfonds stelt het onderzoek in naar het recht op kinderbijslag voor de gehele verlopen periode, zelfs al zijn er verschillende kinderbijslagfondsen en rechthebbenden bij betrokken.
Dit is een algemene regel, die eveneens van toepassing is wanneer de dienst gewaarborgde gezinsbijslag van de Rijksdienst ten onrechte heeft betaald omdat hij niet op de hoogte was van het bestaan van een voorrangsrecht in het stelsel van de werknemers.
Dit onderzoek houdt in dat het fonds van de huidige of laatste werkgever:
- zijn rechthebbende onmiddellijk integreert in het Kadaster van de kinderbijslag;
- de socio-professionele gegevens beschouwt als een aanvraag in de zin van artikel 4 van het KB van 12 juni 1989 van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 71, §2 KBW;
- het recht op kinderbijslag voor de hele verlopen periode vaststelt die onder procedure van het automatisch onderzoek van het recht valt ;
- de kinderbijslag over alle periodes waarvoor er recht bestaat in de regeling van de nationale verdeling provisioneel betaalt, die betalingen integreert in het Kadaster van de kinderbijslag en desgevallend regulariseert met betaalde gewaarborgde gezinsbijslag; deze betalingen mogen beschouwd worden als zijnde te goeder trouw uitbetaald in de plaats van een andere instelling in de zin van artikel 71,§1bis KBW; er dient bijgevolg geen regularisatie van de rekeningen van de betrokken kinderbijslagfondsen te worden doorgevoerd;
- het dossier aan de bevoegde kinderbijslaginstelling overdraagt met een brevet, wanneer uit het onderzoek blijkt dat een ander kinderbijslagfonds bevoegd is voor de toekomst.
3. Aandachtspunt
De hiervoor beschreven regel doet geen afbreuk aan de richtlijnen gegeven met de dienstbrieven 996/61 van 29 maart 2006 en 997/67 van 16 maart 2007.
4. Voorbeelden
Als bijlage vindt u enkele voorbeelden die de praktische toepassing van de beschreven regel illustreren. Inspelend op de gestelde vragen zijn het voorbeelden waarin de gesignaleerde discussiepunten werden samengebracht.