Artikel 1. De gehandicapte kinderen bedoeld bij artikel 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders zijn rechtgevend op de bij dat artikel bepaalde kinderbijslag, als zij voldoen aan de voorwaarden, welke bij dit besluit worden vastgesteld.
Art. 2. Het kind moet voor ten minste 66 % getroffen zijn door een ontoereikendheid of een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.
De ontoereikendheid of de vermindering van deze geschiktheid wordt vastgesteld volgens de "Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit" goedgekeurd bij de koninklijke besluiten van 20 maart 1975, 2 juli 1975 en 6 januari 1976.
Indien het gehandicapte kind getroffen is door meer dan één aandoening wordt zijn ontoereikendheid of vermindering van geschiktheid berekend overeenkomstig de bij voormelde schaal vastgestelde berekeningswijze voor verscheidene aandoeningen.
Art. 3. De ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid van het kind voor ten minste 66 % moet een aanvang genomen hebben vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij artikel 62 van voormelde samengeordende wetten bepaalde leeftijdsgrens, heeft opgehouden rechtgevend te zijn op kinderbijslag.
Art. 4. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1987.
(...)
Opgeheven door het K.B. van 3.5.1991, art. 19 (B.S. 3.7.1991), van kracht vanaf 1.4.1991. Voormeld koninklijk besluit blijft nochtans van toepassing voor de gehandicapte kinderen die gerechtigd waren op de kinderbijslag bedoeld bij artikel 63 van de samengeordende wetten, zoals gewijzigd bij de wet van 27.2.1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten en zoals het bestond vóór de wijziging bij de wet van 29.12.1990, tot zolang naar aanleiding van een aanvraag om herziening of een ambtshalve herziening een nieuwe beslissing te hunnen opzichte genomen wordt.