Voor de kinderbijslag wordt sinds 1 oktober 1997 zowel bij co-ouderschap als bij beurtouderschap de juridische fictie toegepast waarbij de twee ouders en het minderjarig kind/de minderjarige kinderen dat/die door een van de twee ouders wordt/worden opgevoed nog steeds een gezin vormen.
Die fictie geldt ook als het kind het gezin van een van de ouders verlaat om in een instelling geplaatst te worden of wanneer de ouders na de plaatsing scheiden met gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag.
Art. 64, § 2, A, 2°, derde lid AKBW
Als de twee ouders werknemer zijn, is de voorrangsgerechtigde rechthebbende dus de vader, ook als de kinderen in werkelijkheid bij de moeder wonen.
Bij voormalige (gehuwde) partners van hetzelfde geslacht, is de oudste partner de voorrangsgerechtigde rechthebbende, ook als de kinderen bij de andere ouder wonen.
De principes van het co-ouderschap zijn van toepassing voor de scheidingen vanaf 1 oktober 1997.
Ze zijn eveneens van toepassing op de scheidingen van voor 1 oktober 1997 in de volgende situaties:
- Het recht op kinderbijslag werd na die datum vastgesteld.
- Een wijziging van de ouderschapsregeling of de gezinssituatie na 1 oktober 1997 brengt een wijziging van de voorrangsgerechtigde rechthebbende en/of de bijslagtrekkende met zich.
- Een van de voor 1 oktober 1997 gescheiden ouders dient na die datum een aanvraag tot herziening in.
In de andere gevallen, bij de scheidingen van voor 1 oktober 1997 waarbij het ouderlijk gezag volledig aan een van de ouders is toegewezen, wordt het recht met voorrang verkregen door de ouder bij wie het kind effectief wordt opgevoed.
MO 386 van 10 april 2010 + Addendum