De winstgevende activiteit van de student vormt geen beletsel voor de toekenning van kinderbijslag wanneer ze wordt uitgeoefend in het raam van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (artikels 120 tot 130ter).
Aangezien deze actuele materie tot veel vragen en raadplegingen aanleiding geeft, lijkt het me nuttig om de weerslag van het afsluiten van dergelijke overeenkomsten ten opzichte van de wetgeving op de kinderbijslag voor werknemers in herinnering te brengen.
de principes:
De werkgever die een arbeider, een bediende, een handelsvertegenwoordiger of een huisbediende tewerkstelt met een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten moet bijzondere regels in acht nemen: hij moet voor iedere student individueel een schriftelijke overeenkomst opstellen die onder andere de identiteit van de student, de duur van de overeenkomst en de uit te oefenen functie vermeldt. Deze schriftelijke overeenkomst moet binnen de zeven dagen volgend op het begin van de uitoefening van de tewerkstelling worden bezorgd aan de Arbeidsinspectie.
Aan het niet naleven van deze verplichtingen zijn sancties verbonden: bij gebrek aan schriftelijke overeenkomst conform de wettelijke bepalingen of van het versturen van een kopie van de overeenkomst, kunnen de studenten op ieder ogenblik de overeenkomst betreffende een tewerkstelling bedoeld door de eerder vermelde wet beëindigen, zonder vooropzeg noch vergoeding.
Daarenboven zijn, bij gebrek aan schriftelijke overeenkomst of, wanneer er een schriftelijke overeenkomst is, bij gebrek aan aanduidingen hierin omtrent de begin- en einddatum van de uitoefening van de overeenkomst, de werkuurregeling of de verwijzing naar de toepasselijke uurregeling, voorkomend in het arbeidsreglement, de voorwaarden betreffende de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur op deze overeenkomst van toepassing.
De verwijzing naar de werkuurregeling is niet verplicht indien de werkgever kan aantonen dat het ontbreken van een verwijzing de student geen enkel nadeel berokkent.
Uit deze regels volgt dat het niet naleven van deze voorschriften naar de vorm niet leidt tot de nietigverklaring van de overeenkomst. De sanctie heeft dus geen weerslag op de aard van de overeenkomst, maar heeft enkel als doel dat het niet naleven geen nadeel berokkent aan de werknemer (student). Op die manier kan de student onmiddellijk een overeenkomst voor studenten beëindigen die niet voldoet aan de vormvoorschriften of waarvan geen kopie naar de sociale inspectie is gestuurd. De werkgever moet daarentegen de normale vooropzegtermijnen naleven. In die gevallen blijft deze overeenkomst niettemin een overeenkomst voor studenten in de zin van titel VII van de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten.
de uitsluiting:
Bepaalde categorieën van studenten zijn echter uitgesloten van het toepassingsgebied van titel VII van de wet van 3 juli 1978:
- de studenten die voor dezelfde werkgever werken gedurende een ononderbroken periode van tenminste zes maanden: uitsluiting vanaf de eerste dag van de zevende maand (algemeen reglement voor de bescherming van de arbeid);
- de studenten die zijn ingeschreven in een avondschool of die onderwijs met beperkt leerplan volgen. De studenten die enkel deeltijds onderwijs of een deeltijdse vorming volgen en geen overbruggingsuitkering genieten, kunnen gedurende de schoolvakanties wel met een studentencontratct worden tewerkgesteld ;
- de studenten die bij wijze van stage niet bezoldigde werkzaamheden verrichten die deel uitmaken van hun studieprogramma.
de weerslag op de kinderbijslag:
De tewerkstelling van een student wordt beschouwd als uitgeoefend in het raam van een "overeenkomst voor tewerkstelling van studenten" (behalve de eerder vermelde uitzonderingen), wanneer de arbeidsovereenkomst verwijst naar titel VII van de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten, of wanneer vermelding wordt gemaakt van de hoedanigheid van student van de medecontractant, zelfs al is geenszins voldaan aan de wettelijke voorschriften aangaande de vorm.
Concreet betekent dit dat de arbeidsprestaties uitgeoefend in deze context geen beletsel voor de kinderbijslag vormen, zoals vermeld in artikel 12, 1ste lid, 2° van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt.