De voorwaarden voor de toekenning van kinderbijslag tijdens de laatste zomervakantie van een jongere die zijn studies heeft beëindigd en is ingeschreven als werkzoekende werden herzien door het koninklijk besluit van 9 juli 2002 en uiteengezet in de omzendbrief van de Rijksdienst 1339 van 22 juli 2002.
Deze omzendbrief heeft als doel een antwoord te bieden op de vaak gestelde vraag naar de weerslag van de arbeid, verricht in het raam van een studentenovereenkomst, op de duur van het recht op kinderbijslag van de jonge werkzoekende.
Wanneer een werkzoekende in de maanden juli, augustus of september arbeid verricht in het raam van een studentenovereenkomst en deze arbeid hem onttrekt aan onderwerping aan de sociale zekerheid (geen betaling van bijdragen voor maximum een maand), dan moet de periode van toekenning van kinderbijslag systematisch met een maand verlengd worden.
Deze verlenging gaat gepaard met een verlenging van de wachttijd in de werkloosheidsregeling.
Uit het voorafgaande vloeien twee principes voort:
- de verlenging is verplicht, zelfs indien het recht op kinderbijslag niet is opgeschort tijdens de maand van activiteit. Het recht op kinderbijslag kan voortaan namelijk een dubbele grondslag hebben: de hoedanigheid van student en/of die van werkzoekende;
- de verlenging is verplicht, ook al is de periode van toekenning nog niet begonnen op het moment dat de studentenovereenkomst ingaat.
Concreet betekent dit dat, wanneer de periode van toekenning van kinderbijslag begint op 1 augustus en er een winstgevende activiteit wordt uitgeoefend in het raam van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten tijdens de maand juli, de verlenging moet toegepast worden.