Op grond van artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 26 oktober 2004 tot uitvoering van de artikelen 42 bis en 56, § 2 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, moet de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden, toegekend op basis van de artikelen 215bis en 215ter van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, evenals uitkeringen met hetzelfde doel verschuldigd krachtens andere wets- of reglementsbepalingen, niet meegeteld worden om het bedrag te bepalen van de inkomsten die het recht op de sociale toeslag in de weg staan als het bedrag ervan boven het grensbedrag ligt.
De vraag is gesteld of de integratietegemoetkoming voor gehandicapten op grond van artikel 2, § 2 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, beschouwd kan worden als een tegemoetkoming voor hulp van derden.
Aangezien de integratietegemoetkoming, ingevoerd door de wet van 27 februari 1987, in de plaats is gekomen van de uitkering voor hulp van derden en bestemd is voor gehandicapten die wegens de beperking van hun autonomie extra kosten hebben om zich te integreren of die daartoe speciale uitrusting nodig hebben, is ze dus bedoeld voor de bekostiging van hulp van derden.
Om het bedrag van het gezinsinkomen te bepalen moet die integratietegemoetkoming voor gehandicapten dus niet meegeteld worden.
De betrokken gevallen moeten herzien worden, ofwel op vraag van de sociaal verzekerde, ofwel bij ontvangst van het eerstvolgende formulier P19 of P19bis.
Opmerking:
De integratietegemoetkoming (in het Frans: allocation d'intégration) voor gehandicapten mag niet verward worden met het leefloon (in het Frans revenu d'intégration sociale) betaald door het OCMW (het vroegere bestaansminimum), dat wel meetelt als vervangingsinkomen dat het recht op een sociale toeslag in de weg kan staan.