Om geldig te zijn moet een afstand van recht in de zin van artikel 66 KBW aan een aantal voorwaarden voldoen. Met name moet het rechtgevend kind tot het gezin behoren van de rechthebbende aan wie het recht wordt afgestaan.
Volgens MO 574 van 20 november 2001 wordt in dit verband met het begrip 'gezin' een feitelijke situatie bedoeld. De juridische fictie die mogelijk is bij gezamenlijk uitgeoefend ouderlijk gezag is niet van toepassing. Daar moet echter aan toegevoegd worden dat zodra een kind minstens 50 % van de tijd verblijft bij een ouder die potentieel rechthebbende is, die ouder voorrangsgerechtigde rechthebbende kan worden via een afstand van recht, een individuele afwijking of een algemene afwijking. Dat is dus het geval bij co-ouderschap met gelijk verdeelde huisvesting, ongeacht bij welke ouder het kind gedomicilieerd is.
Er wordt eerst altijd van uitgegaan dat het kind verblijft op het adres waarop het gedomicilieerd is. Maar wanneer een afstand van recht of een afwijking wenselijk lijken maar niet mogelijk zijn wegens het domicilie van het kind, moet bij de bijslagtrekkende navraag gedaan worden naar de ouderschapsregeling. Naar beide ouders wordt tegelijkertijd een informatiebrief gestuurd. Daarin legt de kinderbijslaginstelling uit wat de gevolgen zijn van het verblijf voor de aanwijzing van de rechthebbende en voor het recht op een sociale toeslag. In die brieven wordt de ouders ook gevraagd een bewijs te bezorgen van het co-ouderschap.
Voor minderjarige kinderen kan de gelijk verdeelde huisvesting geregeld zijn in het echtscheidingsvonnis of in een notariële akte. Anders moeten de ouders tegenover de betalende kinderbijslaginstelling verklaren dat het kind afwisselend even lang bij elk van hen verblijft. Die verklaring moet door beide ouders ondertekend zijn. Ze blijft geldig zolang de situatie blijft bestaan. Is het kind meerderjarig dan wordt het afwisselend verblijf ook vastgesteld op basis van de verklaringen op erewoord van de ouders, zoals bepaald in de bijlage van 9 juni 2006 bij CO 1356.
Voorbeeld 1:
Een minderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn vader, de rechthebbende, die langdurig werkloos is. De bijslagtrekkende moeder wordt ziek en zou recht kunnen verkrijgen op de toeslag artikel 50ter KBW vanaf 1 februari 2012 (de 7e maand ziekte begint op 14 januari 2012). Zodra ze op de hoogte is van het mogelijke recht op de sociale toeslag informeert de kinderbijslaginstelling onmiddellijk naar de ouderschapsregeling voor het kind. Als het gaat om afwisselend even lang verblijf bij beide ouders, is de algemene afwijking van toepassing en wordt de toeslag artikel 50ter KBW toegekend vanaf 1 februari 2012.
Voorbeeld 2:
Een minderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn vader, rechthebbende werknemer. De bijslagtrekkende moeder zonder beroep ontvangt de eenoudertoeslag. Op 12 januari gaat ze een gezin vormen met een partner die langdurig werkloos is. De kinderbijslaginstelling moet dan informeren naar de ouderschapsregeling voor het kind. Als het kind minstens 50 % van de tijd in het gezin van zijn moeder verblijft, moet nagegaan worden of er recht kan zijn op de toeslag voor langdurig werklozen. Als dat het geval is, is de algemene afwijking van toepassing. Het recht op de eenoudertoeslag eindigt op 31 maart 2012 en vanaf 1 april 2012 wordt de toeslag artikel 42bis KBW toegekend.
Voorbeeld 3:
Een minderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn vader, rechthebbende werknemer.
De bijslagtrekkende moeder die werknemer is, ontvangt geen eenoudertoeslag. Op 12 januari gaat ze een gezin vormen met een partner die werknemer is en met diens twee kinderen, voor wie hij rechthebbende en bijslagtrekkende is. Als het gezin wenst dat de dossiers samengevoegd worden via een afstand van het recht van de vader aan de partner van de moeder, moet de kinderbijslaginstelling informeren naar de ouderschapsregeling voor het kind. Als het kind minstens 50 % van de tijd in het gezin van zijn moeder verblijft, is de afstand van recht mogelijk. Die heeft uitwerking vanaf de eerste dag van het kwartaal na de ondertekening van het formulier V.
Voorbeeld 4:
Een meerderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn moeder die minder dan 6 maanden werkloos is en de eenoudertoeslag ontvangt. Toen het kind meerderjarig werd, bleef de vader-werknemer de rechthebbende omdat het kind afwisselend even lang bij elk van zijn ouders verbleef (CO 1356 van 13 maart 2006). De persoon met wie de vader een feitelijk gezin vormt, wordt langdurig ziek. De algemene afwijking is niet van toepassing en de partner van de vader kan geen recht verkrijgen hoewel ze invalide is. Bij gelijk verdeeld verblijf wordt het kind namelijk voor het recht op de sociale toeslagen als een lid van het gezin van de bijslagtrekkende beschouwd. De partner van de vader voldoet dus niet aan de voorwaarden om rechthebbende met personen ten laste te zijn volgens de definitie in het koninklijk besluit van 26 oktober 2004. In 3° en 4° van artikel 1 van dat besluit gaat het over ex-echtgenoten of de twee ouders van de rechtgevende kinderen, en tussen de moeder (bijslagtrekkende) en de partner van de vader bestaat geen dergelijke band. Bovendien is de uitzonderingsprocedure waarin dienstbrief 999/132 van 24 december 2004 voorziet, sinds 1 januari 2008 niet langer van toepassing (cf. bijlage van CO 1378 van 12 januari 2009). Er kan dus geen sprake zijn van de toepassing van artikel 1, 2°.
Voorbeeld 5:
Een meerderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn moeder die de bijslagtrekkende is, minder dan 6 maanden werkloos is, en de eenoudertoeslag ontvangt. Toen het kind meerderjarig werd, bleef de vader-werknemer de rechthebbende omdat het kind afwisselend even lang bij elk van zijn ouders verblijft (CO 1356 van 13 maart 2006). De persoon met wie de vader een feitelijk gezin vormt, ontvangt een inkomensvervangende tegemoetkoming van de FOD Sociale Zekerheid. De algemene afwijking is van toepassing en de partner van de vader wordt de rechthebbende op grond van artikel 56quinquies KBW. De voorwaarden van het KB van 26 oktober 2004 zijn namelijk niet van toepassing voor het recht op de toeslag op grond van artikel 56quinquies KBW.
Voorbeeld 6:
Een meerderjarig kind is gedomicilieerd bij zijn vader, de rechthebbende. Toen het kind meerderjarig werd, bleef de moeder de bijslagtrekkende omdat het afwisselend even lang bij elk van zijn ouders verblijft (CO 1356 van 13 maart 2006). De persoon met wie de moeder een feitelijk gezin vormt, is langer dan 6 maanden invalide en kan recht verkrijgen op de toeslag 50ter. De algemene afwijking is van toepassing en de partner van de moeder wordt de rechthebbende zodra hogere kinderbijslag toegekend kan worden (rekening houdend met artikel 48 KBW).
Voor het recht op de toeslag wordt het kind namelijk beschouwd als behorend tot het gezin van de moeder-bijslagtrekkende. De partner van de moeder voldoet dus aan de voorwaarden om rechthebbende met personen ten laste te zijn volgens de definitie in het koninklijk besluit van 26 oktober 2004, 2°.