Artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 bepaalt de voorwaarden waaronder kinderen met een aandoening het recht op de toeslag op de kinderbijslag behouden bij een tewerkstelling of als ze een sociale uitkering ontvangen.
Dit artikel 12 werd gewijzigd door het koninklijk besluit van 9 februari 2010, besproken in de MO 610 van 23 maart 2010.
Hierna vindt u een samenvatting van de nieuwe maatregelen en de praktische modaliteiten voor de toepassing ervan, vergezeld van modellen van standaardbrieven naar gelang van de situatie. Bijlagen 1 en 2 stellen een beslissingsschema voor en de inventaris van de beschikbare standaardbrieven. Een herinnering van de toepassingsprincipes van artikel 48 KBW voor deze materie is opgenomen in bijlage 3.
I. Reglementaire wijzigingen
Vormen geen beletsel voor de toekenning van de toeslag voor kinderen met een aandoening
- Een activiteit die niet leidt tot verzekeringsplicht in een socialezekerheidsregeling (een studententewerkstelling van niet meer dan 46 dagen, namelijk 23 dagen in juli, augustus en september en 23 dagen in de andere maanden van het kalenderjaar, een beroepsopleiding in een onderneming met de code IBO);
- Een activiteit in het kader van een arbeidsovereenkomst afgesloten met een beschutte werkplaats, een sociale werkplaats of een bedrijf voor aangepast werk erkend door de op dat vlak bevoegde autoriteiten;
- Een activiteit in het kader van een leerovereenkomst of leerverbintenis bedoeld in artikel 62, §2, KBW waarvan de bezoldiging niet meer bedraagt dan het bedrag bepaald in uitvoering van dit artikel 62, §2, KBW;
- Het uitoefenen van een activiteit of het ontvangen van een sociale uitkering wanneer de rechtgevende de toekenningsvoorwaarden van artikel 62, KBW vervult, inbegrepen voor wat die activiteit of die uitkering betreft;
- Het ontvangen van een sociale uitkering bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid, voor zover die niet voortvloeit uit een niet toegelaten activiteit.
II. Praktische modaliteiten
1. ONVOORWAARDELIJK RECHT
Het besluit van 9 februari 2010 creëert een onvoorwaardelijk recht op de toeslag voor kinderen met een aandoening tot 31 augustus van het jaar waarin het kind 18 wordt. Dit onvoorwaardelijk recht betreft zowel het recht als de procedure voor het behoud van het recht.
Bijgevolg mag, in tegenstelling tot wat werd uitgelegd in de dienstbrief 996/92 van 6 mei 2009, geen enkele informatie geleverd worden aan de FOD Sociale Zekerheid als het kind voor de eerste maal een beroepsactiviteit uitoefent.
Rekening houdend met het feit dat de rechtgevende vanaf de maand september van het jaar waarin hij 18 wordt zijn recht op de toeslag bij het uitoefenen van een winstgevende activiteit enkel behoudt als hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 62, §2 tot en met 5, KBW, moet bijkomende informatie worden meegedeeld aan het gezin. Deze informatie kan bepalend blijken voor de school- of beroepskeuze van de rechtgevende en moet hem dus voldoende vroeg bereiken.
Brief 1 bevat deze informatie en moet verstuurd worden in de maand juli van het jaar waarin het kind 18 wordt.
Sedert de CO 1371 van 15 januari 2008 wordt het recht op de toeslag voor kinderen met een aandoening in België niet meer opgevolgd aan de hand van het formulier P2, voor zover de betaalinstellingen de socioprofessionele fluxen ontvangen die het hen mogelijk maken te reageren in geval van verandering in de situatie van het kind. Daarom ontvingen kinderen die 16 werden sedert september 2007 geen informatie meer over de voorwaarden van hun recht op de toeslag.
Rekening houdend met de recente wijzigingen aan de procedures en het behoud van het recht op de toeslag bij het uitoefenen van een winstgevende activiteit, lijkt het ons aangewezen om alle kinderen ouder dan 16 die geen onvoorwaardelijk recht meer hebben en een toeslag voor kinderen met een aandoening ontvangen, te informeren aan de hand van de brief 2.
2. VANAF DE MAAND SEPTEMBER NA HET EINDE VAN HET ONVOORWAARDELIJK RECHT: ONTVANGST VAN EEN RIP-BERICHT OF RAADPLEGING VAN DE FLUXEN
Volgens de procedure beschreven in de dienstbrief 996/92 van 6 mei 2009 moet informatie verstrekt worden aan de FOD Sociale Zekerheid als het kind voor het eerst een beroepsactiviteit uitoefent (gewone arbeidsovereenkomst, leerovereenkomst), tenzij het gaat om werk in een beschutte werkplaats of een tewerkstelling die niet leidt tot onderworpenheid aan de sociale zekerheid (studentenovereenkomst, IBO-contract). Naar gelang het geval zal de FOD beslissen om de medische evaluatie van het kind al dan niet te herzien.
De bepalingen van de gebruikersgids van het bericht DIMONA/PPO-RIP van het gehandicapt kind worden bevestigd :
- als een periode van uitvoering van de overeenkomst gevolgd wordt door een periode van niet-uitvoering, doorgaans meegedeeld door een RIP-out en/of een datum van einde van tewerkstelling in de DMFA, dan moet worden aangenomen dat de overeenkomst verbroken is. Men moet dan artikel 48, KBW toepassen, en conform de bepaling van de MO 593 van 3 november 2005: "Als zich tijdens een en dezelfde maand meerdere gebeurtenissen met tegengestelde gevolgen voordoen, houdt men slechts rekening met de laatste gebeurtenis.";
- het effectief uitoefenen van een deeltijdse winstgevende activiteit moet beschouwd worden als de doorlopende uitoefening van een activiteit die leidt tot verzekeringsplicht van het begin tot het einde van de uitvoering van de overeenkomst.
Bij de ontvangst van een RIP-in moet het recht op de toeslag op het einde van de maand worden geëvalueerd, voor zover het een activiteit betreft die een beletsel vormt voor het recht op de toeslag. Het ontbreken van een RIP-out is een indicatie dat de tewerkstelling maandoverschrijdend is en er dus een risico bestaat op onterechte betaling van de toeslag. Op dat moment moet door raadpleging van de ontvangen fluxen in het dossier en/of door consultatie van de Trivia-bestanden worden nagegaan of het kind een andere hoedanigheid bezit en of het voldoet aan de specifieke voorwaarden van dit statuut.
Bij interim-tewerkstelling zal deze procedure aan het eind van elke maand moeten doorlopen worden. Door de toepassing van art.48 KBW zal het recht op de toeslag immers vaak behouden blijven.
In september zal voor alle kinderen die dat jaar de leeftijd van 18 jaar bereiken een ad hoc raadpleging moeten gebeuren om na te gaan of het kind al dan niet een tewerkstelling uitoefent die een beletsel vormt voor het recht op de toeslag.
Indien het recht op het supplement in september een einde neemt wegens de uitoefening van een winstgevende activiteit, ook als is de activiteit begonnen vóór of gedurende die maand, is het supplement nog verschuldigd voor de maand september in toepassing van artikel 48 Kinderbijslagwet. Hieruit vloeit voort dat in alle gevallen de betaling van het supplement behouden blijft tenminste tot 30 september van het jaar waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Vanaf de maand oktober wordt de schorsing van de betaling van de toeslag afhankelijk van het soort hoedanigheid dat het kind bezit en wordt hieronder verder toegelicht.
2.1. Het kind bezit de hoedanigheid van student (flux D062)
Indien uit de flux D062 blijkt dat het kind de hoedanigheid van student bezit, kan, naar analogie met de procedure beschreven in de CO 1354 van 8 juli 2005, de betaling van de toeslag worden voortgezet tot ontvangst van het gekwalificeerd gegeven inzake het aantal uren tewerkstelling via het DMFA-fluxbericht over het betrokken kwartaal Het gezin wordt geïnformeerd door het verzenden van brief 3.
Indien blijkt dat de urennorm overschreden werd, wordt het debet betekend aan de hand van brief 4.
Het recht op de toeslag wordt dan per kwartaal opnieuw onderzocht.
Bij ontvangst van een RIP-out wordt het recht op de toeslag hersteld op de eerste dag van de maand na het einde van de activiteit op basis van artikel 48, KBW (uitstel wegens verandering van bedrag). Het beletsel voor de betaling van de toeslag voor kinderen met een aandoening verdwijnt namelijk op het moment dat de uitoefening van de overeenkomst ten einde loopt. Het recht voor de andere maanden van het betrokken kwartaal moet worden onderzocht rekening houdend met de norm van 240 uur.
Voorbeeld 1 :
Een kind dat recht heeft op een toeslag begint te werken op 1 april 2011. Het vervult de voorwaarden van artikel 62, §3, KBW. De brief met informatie wordt naar het gezin verstuurd en de betaling van de toeslag wordt voortgezet in afwachting van de DMFA. Een T1 bericht is aan FOD Sociale zekerheid verstuurd.
Een RIP-out deelt het einde van de loontrekkende activiteit mee op 15 juni 2011. De activiteit die een beletsel vormt voor het recht op de toeslag loopt ten einde op 15 juni en dus heeft het nieuwe recht op de toeslag uitwerking op 1 juli 2011.
Bij de ontvangst van de DMFA in augustus 2011 blijkt dat het kind meer dan 240 uur werkte in het tweede kwartaal. De toeslag wordt in debet geplaatst voor de maanden mei en juni 2011 (verandering van bedrag op 1 april 2011, met uitwerking op 1 mei 2011).
Voorbeeld 2 :
Een kind dat recht heeft op een toeslag begint te werken op 1 april 2011. Het vervult de voorwaarden van artikel 62, §3, KBW. De brief met informatie wordt naar het gezin verstuurd en de betaling van de toeslag wordt voortgezet in afwachting van de DMFA.
Een RIP-out deelt het einde van de loontrekkende activiteit mee op 30 juni 2011. De activiteit die een beletsel vormt voor het recht op de toeslag loopt ten einde op 30 juni. Het nieuwe recht op de toeslag ontstaat op 1 juli 2011 en heeft uitwerking op 1 augustus 2011.
Bij de ontvangst van de DMFA in augustus 2011 blijkt dat het kind meer dan 240 uur werkte in het tweede kwartaal. De toeslag wordt in debet geplaatst voor de maanden mei, juni en juli 2011 (het recht als student bestaat niet voor het derde kwartaal rekening houdend met het beletsel in het tweede kwartaal).
Voorbeeld 3 :
Een kind dat recht heeft op een toeslag begint te werken op 1 april 2011. Het vervult de voorwaarden van artikel 62, §3, KBW. De brief met informatie wordt naar het gezin verstuurd en de betaling van de toeslag wordt voortgezet in afwachting van de DMFA.
Bij de ontvangst van de DMFA in augustus 2011 blijkt dat het kind meer dan 240 uur werkte in het tweede kwartaal. De toeslag wordt in debet geplaatst voor de maanden mei, juni en juli 2011. De betaling van de toeslag wordt opgeschort. Het kind schrijft zich weer in voor een schooljaar beginnend op 15 september 2011. Er zou een nieuw recht op supplement kunnen ontstaan op 15 september 2011 met uitwerking op 1 oktober 2011 voor zover het kind zijn winstgevende activiteit uitoefent naar rato van minder dan 240 uur voor het vierde kwartaal. De toeslag wordt eventueel geregulariseerd op basis van de DMFA van februari 2012 over het vierde kwartaal van 2011.
Als het nieuwe schooljaar begint op 1 oktober 2011 ontstaat het nieuwe recht op 1 oktober, met uitwerking op 1 november 2011. Het nieuwe recht op de toeslag vanaf die zelfde datum zou ook moeten onderzocht worden op basis van de DMFA van het vierde kwartaal.
Als de rubriek "main structure" van de flux D062 de code "312: beroeps deeltijds secundair" vermeldt is de norm van de inkomsten en niet die van het aantal uur van toepassing. In dit geval moeten de betalingen worden opgeschort vanaf de maand na het begin van de activiteit en de inkomsten gevraagd aan de hand van het formulier P7A.
Als het inkomen lager ligt dan de toegelaten grens mogen de betalingen voortgezet worden. Als de inkomensgrens echter is overschreden worden de betalingen opgeschort voor de hele duur van de activiteit. Bij ontvangst van een bericht RIP-out wordt het recht op de toeslag hersteld op de eerste dag na het einde van de activiteit op basis van artikel 48, KBW (uitstel wegens verandering van bedrag).
2.2. Het kind bezit de hoedanigheid van werkzoekende schoolverlater (flux D043)
Indien uit de flux D043 blijkt dat het kind de hoedanigheid van werkzoekende bezit, mag men vermoeden dat de inkomensnorm overschreden werd. Door de toepassing van art. 48 KBW zal de betaling van de toeslag echter pas vanaf de maand volgend op de indiensttreding geschorst worden, voorzover het een maandoverschrijdende tewerkstelling betreft.
Het gezin wordt hierover geïnformeerd door de brief 5, waarbij een formulier P20 wordt gevoegd. De toekenningsperiode van 270 dagen moet bepaald worden op basis van de elementen vermeld bij de punten 2 en 3 van het formulier P20. In geval van tegenspraak met de elementen in het dossier moet een verklaring van de authentieke bron gevraagd worden (bijvoorbeeld D062 te raadplegen of te vragen via de dienst monitoring of een attest van einde van de lessen van de onderwijsinstelling).
Het recht op de toeslag wordt geherevalueerd bij ontvangst van het formulier P20 of naar aanleiding van een RIP-out.
In tegenstelling tot de procedure voor "gewone" werkzoekende schoolverlaters hoeft voor de kinderen met een aandoening geen formulier P20c verstuurd te worden op het einde van de wachttijd. Dit verschil met de klassieke procedure kan verklaard worden door het feit dat in dit geval alle berichten RIP-in en RIP-out verwerkt zijn.
2.3. Het kind bezit de hoedanigheid van leerling (flux DMFA)
De berichten RIP/PPO bevatten niet alle relevante gegevens over de aard van de leerovereenkomst van het kind. Daarom moet de procedure beschreven in punt 2.4. worden toegepast wanneer een rechtgevend kind een leerovereenkomst aanvat zonder dit mee te delen aan de betaalinstelling.
Als de instelling echter weet dat het kind de hoedanigheid van leerling heeft, ofwel omdat het gezin dat heeft meegedeeld, ofwel omdat na raadpleging van de fluxen in september na het einde van het onvoorwaardelijk recht bleek dat er DMFA's waren in het tweede kwartaal met werknemerscode 035 of 439, wordt de toeslag nog provisioneel betaald voor de maand na het verzenden van het formulier en daarna opgeschort. Het gezin wordt hierover ingelicht met de brief 6, vergezeld van het gepaste formulier, te bepalen op basis van het type van leerovereenkomst bepaald in de zone "00055 - Type leerovereenkomst" van de DMFA.
Bij ontvangst van dit formulier of een RIP-out wordt het recht op de toeslag opnieuw beoordeeld.
2.4. Een andere hoedanigheid van het kind is niet bekend
Wanneer uit de consultatie van de berichten geen gegevens over een andere hoedanigheid kunnen worden afgeleid, wordt de toeslag geschorst en brief 7 verzonden, samen met een formulier P7.
Deze brief biedt ook de mogelijkheid aan het gezin andere controleformulieren op te vragen aangepast aan het statuut van het kind.
Het recht op de toeslag wordt ook hier geherevalueerd bij ontvangst van een formulier of naar aanleiding van een RIP-out.
Gelet op MO 610, is de P2 te verzenden voor kinderen buiten België vanaf de zending september van het jaar waarin ze de leeftijd van 18 jaar bereiken en niet vanaf 16 jaar zoals gesteld in CO 1386. Dit formulier zal binnenkort worden aangepast in functie van de nieuwe reglementering.