De diensten Administratief Toezicht en Bemiddeling van de RKW worden af en toe geconfronteerd met vragen in verband met de correcte betaling van de leeftijdsbijslag bij de plaatsing van een kind met een beschermd recht. Om hierover meer duidelijkheid te verschaffen werd besloten om via deze dienstbrief een overzicht van de regelgeving op te stellen en deze te illustreren met voorbeelden.
Art.44, §1 KBW bepaalt onder welke voorwaarden de leeftijdsbijslag voor het kind met rang één gehalveerd wordt.
In afwijking van dat Art.44, §1 KBW en bij wijze van overgangsmaatregel, kunnen kinderen die geen eigen verworven recht hebben, aanspraak maken op de 'beschermde' leeftijdsbijslag in plaats van de gehalveerde op een ogenblik dat zij een eerste rang verkrijgen, zodra ze minstens zes jaar oud zijn onder de in Art.44bis, §1, b, KBW bepaalde voorwaarden die gelijktijdig vervuld moeten zijn:
Voorwaarden die gelijktijdig vervuld moeten zijn op het tijdstip van de 'overgang':
- Het kind dat de eerste rang bekomt moet geboren zijn tussen 1 januari 1991 en 31 december 1996.
- Het moet een kind zijn met een tweede rang of hoger dat een eerste rang bekomt na januari 1997 omdat het kind dat de eerste rang had, ofwel:
- zijn hoedanigheid van rechtgevend kind verliest
- het gezin waarin het wordt opgevoed, verlaat.
Voor het "beschermd" kind wordt dan de niet-gehalveerde leeftijdsbijslag op 6 jaar betaald, ongeacht de leeftijd van het kind. De "beschermde" leeftijdsbijslag blijft ongewijzigd verworven op voorwaarde dat:
- het kind zijn recht op kinderbijslag niet verliest
- en het verder blijft deel uitmaken van het bedoeld gezin.
Voor een niet-geplaatst kind acht men deze laatste voorwaarde vervuld wanneer er geen verandering van bijslagtrekkende is. Indien er wél een wijziging van bijslagtrekkende is, brengt deze evenmin een verandering in de gezinssituatie teweeg indien ze het gevolg is van het overlijden van die bijslagtrekkende, of wanneer de wijziging van bijslagtrekkende niet raakt aan de groepering van de kinderen (cfr. CO 1305 van 24 januari 1997, dienstbrieven 996/88 van 27 februari 2009 en 996/97 van 4 februari 2011).
De vraag wordt gesteld hoe deze bepaling moet worden toegepast ingeval van plaatsing van een beschermd kind in een instelling in de zin van Art.70 KBW. Immers de huidige richtlijnen gegeven met CO 1305 dateren van vóór de wijziging van de regels inzake groepering en evenredige verdeling op 1 oktober 1997 (cfr. CO 1306 van 20 juni 1997). Er werd beslist om de regels die gelden voor de groepering (Art.42 KBW) die nu al worden doorgetrokken voor het recht op sociale toeslagen (cfr. dienstbrief 996/28 van 8 oktober 2002) ook toe te passen bij de vaststelling van het "beschermd" recht op leeftijdsbijslag.
Zoals bepaald in het koninklijk besluit van 26 oktober 2004 zijn er voor de toekenning van de sociale toeslagen Art.42bis en Art. 50ter naast de voorwaarden m.b.t. het statuut van de rechthebbende ook voorwaarden m.b.t.de gezinssamenstelling en het inkomen. Om na te gaan of het gezinstype voldoet worden aangaande de geplaatste kinderen volgende regels toegepast (cfr. dienstbrief 996/28 van 8 oktober 2002) :
- Wanneer het één-derde van de kinderbijslag overeenkomstig artikel 70 KBW op een spaarboekje op naam van het kind dient te worden gestort, wordt het geplaatst kind op grond van artikel 70bis KBW gegroepeerd rond de rechthebbende. Er wordt voor de toekenning van de sociale toeslagen dan ook aangenomen dat het kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende.
- Wanneer het één-derde van de kinderbijslag voor het geplaatste kind toegekend wordt aan de rechthebbende zelf of aan een fysiek persoon die deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende, wordt eveneens aangenomen dat het geplaatste kind deel uitmaakt van dit gezin, ook al is dit niet de feitelijke situatie.
- Wordt het één-derde daarentegen uitbetaald aan een fysieke persoon die geen deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende, dan is de gezins- en inkomenssituatie van de bijslagtrekkende bepalend bij de vaststelling van het recht op sociale toeslag. Het geplaatste kind wordt beschouwd als deel uitmakend van het gezin van de bijslagtrekkende. De woonplaats van het kind speelt daarbij geen enkele rol.
- Wanneer het geplaatste kind overeenkomstig artikel 69, § 2 KBW zelf bijslagtrekkende is van het één-derde van de kinderbijslag en wanneer dit kind in eigen belang een verwant in de eerste graad aanduidt als bijslagtrekkende, mag men ervan uitgaan dat het kind deel uitmaakt van het gezin van de aangewezen bijslagtrekkende.
Voor de toepassing van artikel 44bis werd dus beslist dat ingeval van een plaatsing bij de toetsing van de voorwaarde voor het beschermd kind om te blijven deel uitmaken van het bedoelde gezin dezelfde principes worden gevolgd, namelijk: indien het één-derde op een spaarboekje wordt gestort, dan wordt het geplaatste kind beschouwd als deel uitmakend van het gezin van de rechthebbende. Wordt het één-derde daarentegen toegekend aan een fysieke persoon, dan wordt aangenomen dat het geplaatste kind deel uitmaakt van het gezin van de bijslagtrekkende.
Voorbeelden:
1) Een gezin bestaat uit een rechthebbende vader, bijslagtrekkende moeder, kind 1 (geboren in 1995), dat een eerste rang ontvangt en de beschermde leeftijdsbijslag krijgt en kind 2 (geboren in 1996) met een tweede rang. Het kind 1 wordt op 31 januari 2012 geplaatst met het één-derde op een spaarboekje. Voor de groepering en de toekenning van de leeftijdsbijslag wordt aangenomen dat het geplaatste kind deel uitmaakt van het gezin van de rechthebbende. Het geplaatste kind behoudt dus vanaf 1 februari 2012 het beschermd recht en de evenredige verdeling met kind 2 wordt toegepast (art. 70bis KBW). Voor kind 2 wordt de evenredige verdeling niet toegepast. Het zakt van een tweede naar een eerste rang. Kind 2 ontvangt slechts de gehalveerde leeftijdsbijslag daar aangenomen wordt dat kind 1 het gezin van de rechthebbende niet verlaten heeft.
2) Een gezin bestaat uit een rechthebbende vader buiten het gezin, een bijslagtrekkende moeder die kind 1 (geboren in 1995) en kind 2 (geboren in 1996) alleen opvoedt. De vader is hertrouwd en heeft binnen dit nieuwe huwelijk kind 3 (geboren in 1998) dat in zijn gezin woont. Kind 1 ontvangt een eerste rang en krijgt de beschermde leeftijdsbijslag, kind 2 ontvangt een tweede rang, kind 3 ontvangt een eerste rang. Kind 1 wordt geplaatst op 31 december 2011 met het één-derde betaald aan de moeder. Voor de groepering en de toekenning van de leeftijdsbijslag wordt aangenomen dat het geplaatste kind deel uitmaakt van het gezin van de bijslagtrekkende. Vanaf 1 januari 2012 behoudt kind 1 zijn beschermd recht want het blijft deel uitmaken van het bedoeld gezin. Zowel voor kind 1 als voor kind 2 wordt de evenredige verdeling toegepast (art 70bis KBW). Kind 3 ontvangt een eerste rang. Op 20 februari 2012 verandert de bestemming van het één-derde naar een spaarboekje. Vanaf 1 maart 2012 ontvangt kind 1 de gehalveerde leeftijdsbijslag (maakt geen deel meer uit het gezin van de vroegere bijslagtrekkende) en voor dit geplaatste kind wordt de evenredige verdeling toegepast met kind 3. Voor kind 2 wordt de evenredige verdeling niet meer toegepast. Het wordt een eerste rang en ontvangt de beschermde leeftijdsbijslag. Voor kind 3 wordt in rang 1 betaald (geen toepassing van de evenredige verdeling).
3) De ouders zijn gescheiden. De vader is rechthebbende voor kind 1 (geboren in 1995) en kind 2 (geboren in 1996) die bij hem wonen, maar voor wie de moeder de kinderbijslag ontvangt. De vader is eveneens rechthebbende voor kind 3 (geboren in 1997) uit een tweede huwelijk voor wie betaald wordt aan de echtgenote van de vader. Kind 3 woont eveneens in het gezin van de vader. Kind 1 heeft een beschermd recht, kind 2 ontvangt een tweede rang, kind drie ontvangt een eerste rang.
- Kind 1 wordt geplaatst met het één-derde toegekend aan de moeder: het behoudt na plaatsing zijn beschermd recht want de groepering rond de oorspronkelijke bijslagtrekkende blijft behouden. Het kind wordt beschouwd deel uit te maken van het oorspronkelijk gezin. Voor kind 1 en kind 2 wordt de evenredige verdeling toegepast. Kind 3 ontvangt een eerste rang.
- Kind 1 wordt geplaatst met het één-derde gestort op een spaarboekje: het ontvangt na plaatsing de gehalveerde leeftijdsbijslag want het geplaatste kind wordt nu gegroepeerd rond de rechthebbende vader. Voor kind 1 wordt het verschuldigd bedrag berekend in evenredige verdeling met kind 2 en kind 3. Kind 2 krijgt een eerste rang en ontvangt de beschermde leeftijdsbijslag. Kind 3 ontvangt een eerste rang (geen toepassing van de evenredige verdeling).
- Kind 1 wordt geplaatst met het één-derde toegekend aan de vader: kind 1 ontvangt na plaatsing de gehalveerde leeftijdsbijslag want het geplaatste kind wordt gegroepeerd rond een andere bijslagtrekkende dan de oorspronkelijke. Kind 2 ontvangt een eerste rang en ontvangt de beschermde leeftijdsbijslag. Voor kind 1 wordt in eerste rang betaald en voor kind 3 in tweede rang. Er is geen toepassing van de evenredige verdeling omdat de bijslagtrekkende van het één-derde (de vader) verschilt van de bijslagtrekkende voor kind 3 (echtgenote van de vader).
4) Twee weeskinderen (geboren in 1995 en in 1996) worden opgevoed in het gezin van de overlevende moeder. Omdat ze hertrouwd is ontvangt zij de gewone wezenbijslag. Het oudste kind ontvangt een eerste rang met de beschermde leeftijdsbijslag, het tweede kind ontvangt een tweede rang en de volledige leeftijdsbijslag. Het oudste kind wordt geplaatst met het één-derde op een spaarboekje.
- Het geplaatste kind kan beschouwd worden als een verlaten wees: het ontvangt de verhoogde wezenbijslag 50bis en krijgt de volledige leeftijdsbijslag. Het tweede kind ontvangt een eerste rang en krijgt de beschermde leeftijdsbijslag, daar het oudste kind het gezin van de oorspronkelijke bijslagtrekkende verlaten heeft.
- Het geplaatste kind is geen verlaten wees: het ontvangt een gewone wezenbijslag met de gehalveerde leeftijdsbijslag. Wegens de bestemming van het één-derde op een spaarboekje, wordt het geplaatste kind immers niet meer beschouwd als deel uitmakend van het gezin van de vroegere bijslagtrekkende. Het bedrag voor het geplaatste kind wordt berekend volgens de evenredige verdeling in een groep van twee kinderen (toepassing art.45 KBW en CO 1117). Het tweede kind ontvangt een eerste rang een krijgt de beschermde leeftijdsbijslag.