Probleemstelling
In overeenstemming met art. 41 Kinderbijslagwet mag om het recht op eenoudertoeslag te verkrijgen of te behouden, de bijslagtrekkende geen feitelijk gezin vormen in de zin van art. 56, §2 Kinderbijslagwet en niet gehuwd zijn, tenzij het huwelijk gevolgd wordt door een feitelijke scheiding die moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de betrokkenen in de zin van artikel 3, eerste lid, 5° tot regeling van het rijksregister of uit andere hiertoe voorgelegde officiële documenten, waaruit blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is.
In de dienstbrief II/C/999/c.170 van 14 november 2013 werd u meegedeeld dat wat betreft de in het buitenland gesloten huwelijken, het feit dat de aanpassing van het Rijksregister op zich laat wachten, niet mag gelijkgesteld worden met een feitelijke scheiding. Bijgevolg is het recht op een toeslag (krachtens artikelen 41, 42bis, 50bis en 50ter Kinderbijslagwet) niet meer verschuldigd.
Situaties
Volgende situaties kunnen worden onderscheiden :
Geval 1 : Een buitenlandse moeder komt met haar kinderen in België wonen. Uit de gegevens van het RNP blijkt dat ze getrouwd is maar dat haar echtgenoot niet op dezelfde plaats gedomicilieerd is (of zelfs nooit in België gewoond heeft). De moeder bevestigt dat ze alleen woont met haar rechtgevende kinderen.
Geval 2 : Een buitenlandse moeder komt met haar kinderen in België wonen. Hoewel de gegevens van het RNP het niet vermelden, deelt ze mee dat ze getrouwd is en dat ze sinds haar aankomst in België woont met haar rechtgevende kinderen.
Geval 3 : Een buitenlandse moeder komt met haar kinderen in België wonen. Het RNP vermeldt dat haar burgerlijke staat onbepaald is. De moeder verklaart dat ze alleen woont met haar rechtgevende kinderen.
De vraag stelt zich in welke mate de gegevens kunnen worden gebruikt als bewijs van scheiding om te voldoen aan de in artikel 41 Kinderbijslagwet vermelde voorwaarden.
In de dienstbrief II/C/999/c.170 werd gesteld:
Echter, in de veronderstelling dat een getrouwd koppel beslist heeft niet langer te willen samenwonen, wat het wel deed vóór de aankomst van één van beiden (of beiden) in België, heeft het in het buitenland afgesloten huwelijk geen negatieve weerslag op de schaal, aangezien het om een feitelijke scheiding gaat en de verklaringen op het formulier P19 bevestigd worden door de gegevens van de bevolkingsregisters.
Naar aanleiding van een vraag van een kinderbijslagfonds hierover heeft de Rijksdienst een standpunt ingenomen, dat u hieronder vindt:
De vraag wordt gesteld of met het oog op de toekenning van sociale supplementen, voor gehuwde koppels waarvan één van de partners in het buitenland verblijft, een verklaring op eer zou kunnen aanvaard worden als bewijs voor een feitelijke scheiding van de huwelijkspartner wanneer deze feitelijke scheiding niet blijkt uit het Rijksregister.
Er wordt in het bijzonder verwezen naar de situatie waarin een gehuwd koppel niet kan samenwonen om redenen buiten hun wil, namelijk lopende administratieve procedures. In dit geval wordt het niet samenwonen van de gehuwden niet beschouwd als een feitelijke scheiding, die aanleiding zou kunnen geven op eenouder-of wezenbijslag.
Het Grondwettelijk Hof heeft zich inderdaad uitgesproken over een dergelijke situatie. De redenering van het Hof in het arrest nr. 55/2004 van 24 maart 2004 was als volgt: de wezenbijslag - net als de eenoudertoeslag - dient de financiële last te verlichten van het opvoeden van een kind door slechts één ouder. Indien de alleenstaande ouder (her)trouwt, vervalt deze last door de wettelijk voorgeschreven bijstand tussen gehuwden (of de voordelen van feitelijk samenwoonst, een situatie die de wet ook voorziet). Slechts wanneer duidelijk is dat de echtgenoten elkaar niet meer bijstaan, kan de bijslag terug noodzakelijk geacht worden. Om praktische redenen wordt het registreren van een feitelijke scheiding genomen als criterium van het einde van het elkaar bijstaan van de gehuwden. Dat gehuwden nooit hebben samengewoond om redenen onafhankelijk van hun wil, is volgens het Hof niet van dien aard dat het doet vermoeden dat de gehuwden elkaar niet meer bijstaan (in praktische termen, de ouder in het buitenland waarvan sprake in het vonnis kan perfect geacht worden geld op te sturen of over te schrijven zelfs wanneer hij of zij niet fysiek in België aanwezig kan zijn).
De Rijksdienst onderschrijft de redenering van het Hof, en vindt dat deze a fortiori ook van toepassing is op verklaringen op erewoord en niet-verifieerbare buitenlandse documenten. Voor gehuwden die nooit hebben samengewoond in België om redenen onafhankelijk van hun wil kunnen noch het loutere feit van het niet samenwonen, noch een verklaring op eer of niet-verifieerbare buitenlandse documenten aanvaard worden als bewijs van het ophouden van wederzijdse steun onder echtgenoten, veruiterlijkt in de wet als feitelijke scheiding. De redenen hiervoor zijn tweeledig. Enerzijds is er het loutere feit dat niet-verifieerbare verklaringen op eer het systeem te kwetsbaar zouden maken. Bovendien zou er zich ook een probleem kunnen voordoen met betrekking tot de gelijke behandeling van EU-onderdanen en niet-EU-onderdanen. Dienstbrief 996/75 van 12 juni 2007 bepaalt immers dat voor EER-inwoners de gezinssamenstelling wordt samengesteld op basis van de verklaring op eer van de bijslagtrekkende in samenhang met de gezinssamenstelling verkregen met het formulier E401.
Het E401-formulier vereist de tussenkomst van "het bevolkingsregister of door de voor de burgerlijke stand bevoegde autoriteit of instantie in het land van de woonplaats van de gezinsleden" voor het invullen van deel B van het formulier. Om voor niet-EER inwoners een loutere verklaring op eer te aanvaarden, zou een meer gunstige behandeling dan voor EER-inwoners betekenen.
De Rijksdienst raadt daarom ook aan om voor de toekomst in alle gevallen waar een feitelijke scheiding niet kan vastgesteld worden aan de hand van het Rijksregister of officiële documenten (hieronder ook te verstaan verklaringen inzake gezinssamenstelling van een gemeentelijke overheid in het buitenland waar toepasselijk (o.a. het E-401 formulier), en de gewijzigde gezinssamenstelling en verklaringen van feitelijke scheiding op het formulier P12 wanneer de bijslagtrekkende en de kinderen verblijven in het buitenland), de sociale toeslagen die hiervan afhankelijk zijn niet toe te kennen.
Praktische gevolgen voor het dossierbeheer
Dossiers waarvoor een toeslag betaald wordt bij de inwerkingtreding van deze omzendbrief
De gevolgen van de dienstbrief treden in werking op 1 april 2014.
Omdat het onmogelijk is bij het verschijnen van deze omzendbrief alle dossiers opnieuw te onderzoeken om de gevallen op te sporen van ouders van buitenlandse nationaliteit die in België wonen, moeten de kinderbijslagfondsen niet ambtshalve alle dossiers herzien.
Er wordt echter gevraagd dat ze de dossiers herzien als zich een gebeurtenis voordoet die een nieuw onderzoek met zich brengt. Hoe dan ook moeten de kinderbijslagfondsen het dossier ten laatste herzien na een nieuwe aanvraag van het gezin (formulieren P19/P19ter) of als zich feiten voordoen die op basis van de oude regels een verandering van rechthebbende, van bijslagtrekkende of van bevoegdheid met zich brengen voor minstens één van de kinderen van het gezin, en ook bij een nieuwe geboorte.