- Indien de ouders niet samenwonen en het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, blijft het principe, volgens welk de kinderbijslag betaald wordt aan de moeder, ongeacht of zij het kind feitelijk opvoedt, behouden.
In afwijking op dit principe kan de vader bijslagtrekkende worden.
Hiervoor gelden echter twee voorwaarden:
1. de vader dient het te vragen aan de kinderbijslaginstelling;
2. Zijn vraag zal slechts ingewilligd worden indien het kind dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als hij. Het is dus de hoofdverblijfplaats overeenkomstig de inschrijving in het Rijksregister van de natuurlijke personen die determinerend is en niet de feitelijke verblijfplaats die desgevallend hiervan kan verschillen.
Indien de vader van dit recht gebruik maakt, zal hij overeenkomstig artikel 70bis, eerste lid, van de GW bijslagtrekkende worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij zijn aanvraag heeft gedaan (de datumstempel van de post is bepalend).
- Bovendien wordt bepaald dat, wanneer de ouders niet overeenkomen over de toekenning van de kinderbijslag, zij aan de arbeidsrechtbank kunnen vragen om de bijslagtrekkende aan te duiden.
Voortaan kan dus zowel de vader als de moeder hiertoe het initiatief nemen.
De arbeidsrechtbank zal hierbij niet verplicht zijn de bepalingen van dit artikel 69, § 1, derde lid aangaande de aanduiding van de bijslagtrekkende na te leven.
- Tot slot wordt nader bepaald dat, indien het kind uitsluitend of hoofdzakelijk door iemand anders dan de vader of de moeder wordt opgevoed (het betreft hier het feitelijk opvoeden en niet de inschrijving in het Rijksregister van de natuurlijke personen), artikel 69, § 1, derde lid, van de GW niet van toepassing kan zijn.
IN 'T KORT:
Indien de ouders niet samenwonen en het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, heeft de vader het recht om door de kinderbijslaginstelling als bijslagtrekkende aangeduid te worden indien:
1. de vader het vraagt;
2. de vader dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn kind.