Overeenkomstig de bepalingen van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers, wordt kinderbijslag toegekend tot de leeftijd van 25 jaar ten behoeve van het niet meer leerplichtig kind, ingeschreven als werkzoekende, dat studies of een leerovereenkomst heeft beëindigd; de Koning bepaalt de periode en de toekenningsvoorwaarden van deze kinderbijslag.
Artikel 4, § 4, lid 1, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 5 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt dat de toekenning van de kinderbijslag ten voordele van het kind dat al de voorwaarden bedoeld in de artikelen 1 § 1, 2 § 1, 2bis § 1, 3 § 1 en 3bis § 1 vervult, geschorst wordt voor de volledige maand tijdens welke het kind een winstgevende aktiviteit uitoefent waarvoor het een loon ontvangt dat meer dan 8.700 fr. per maand bedraagt. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 140,77 (basis 1981 - 100) van de consumptieprijzen. Het verhoogt of vermindert met 80 fr. telkens wanneer de bedragen van de kinderbijslag worden gewijzigd ingevolge een stijging of een daling van dit indexcijfer;
Artikel 4, § 5 van voormeld koninklijk besluit bepaalt anderzijds dat het genot van een sociale uitkering bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende de werkloosheid een beletsel is voor de toekenning van de kinderbijslag.
De werkzoekenden die een opleiding wensen, kunnen onder bepaalde voorwaarden een beroepsopleiding krijgen, zoals georganiseerd door de wetgevingen van de Gemeenschappen betreffende de beroepsopleiding. De beroepsopleiding wordt gegeven in een beroepsopleidingscentrum, in een schoolinrichting of in een onderneming. De stagiairs kunnen aanspraak maken op een beroepsopleidingspremie, alsook op een vergoeding voor verplaatsings- en verblijfskosten.
De beroepsopleidingspremie en de vergoedingen vormen geen beletsel voor de toekenning van de kinderbijslag op basis van artikel 4, §§ 4 en 5 van voormeld besluit. Het betreft hier immers geen sociale uitkering krachtens een Belgische of buitenlandse regeling aangaande de werkloosheid, daar de toegekende voordelen voortvloeien uit andere wettelijke beschikkingen dan deze van de werkloosheidsreglementering. Men kan ze evenmin gelijkstellen met een uitkering, die voortvloeit uit ene winstgevende activiteit, daar dit hier niet het geval is.
Nochtans is het de vraag of het recht op kinderbijslag ten voordele van een jonge werkzoekende kan gerechtvaardigd worden, indien die jonge werkzoekende een beroepsopleiding volgt in een onderneming, met het oog op het verwerven van de praktische ervaring en de nodige beroepsbekwaamheid om een beroep uit te oefenen. Deze kan immers van de onderneming een premie ontvangen, vergelijkbaar met een loon voor productief werk.
Overwegend dat die vorm van opleiding eerder dient aangezien als een tewerkstelling dan als een opleiding, heb ik beslist deze vorm van opleiding gelijk te stellen met een winstgevende activiteit. In dit geval zal het recht op kinderbijslag enkel behouden blijven, indien de verkregen premie het loon niet overschrijdt, voortvloeiend uit een beperkte beroepsactiviteit, zoals bepaald in artikel 4, § 4 van voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1985.
Door beroepsopleiding dient verstaan:
- voor de Franse Gemeenschap, de beroepsopleiding bepaald in artikel 2 van het besluit van 12 mei 1987 van de Franse Executieve betreffende de beroepsopleiding.
- voor de Vlaamse Gemeenschap, de beroepsopleiding bepaald in artikel 80 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 21 december 1988, houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding.
- voor de Duitse Gemeenschap, de beroepsopleiding bepaald in artikel 2 van het besluit van de Duitse Executieve van 12 juni 1985 betreffende het toekennen van sommige voordelen aan personen die een beroepsopleiding krijgen.
Onderhavige omzendbrief treedt onmiddellijk in werking. De kinderbijslag betaald op grond van vroegere richtlijnen, die tegenstrijdig zijn met de richtlijnen vervat in deze omzendbrief, geeft geen aanleiding tot terugvordering.
Artikel 62, § 6 lezen als artikel 62, § 5.