De C.O. 1156 van 20 december 1985 gaf U de nodige instructies wanneer de werknemer een onderbrekingsuitkering geniet omdat hij zijn arbeidsprestaties heeft onderbroken of verminderd.
Om het recht op kinderbijslag vast te stellen moest U
l° een dubbel van de onderbrekingsuitkeringskaart bezitten;
2° een bewijs van rechthebbende op een onderbrekings-uitkering voor het verlopen kalenderkwartaal ontvangen.
Ingevolge de nieuwe regeling die op 1 april 1990 in werking trad is het niet meer noodzakelijk een gegeven werkvolume te presteren of zich in een ermede gelijkgestelde toestand te bevinden om een recht op (forfaitaire) bijslag te verkrijgen.
De halftijdse prestaties die de werknemer verder moet leveren, zijn immers voldoende om het recht op kinderbijslag verder te verwerven, terwijl de werkgever ook de nodige inlichtingen verstrekt inzake het recht op onderbrekingsuitkeringen op het model G in de kolom 9.
De R.V.A. levert dan ook, sedert 1 januari 1991, ingeval van vermindering van de arbeidsprestaties bij loopbaanonderbreking, geen dokumenten meer af als bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering bestemd voor de kinderbijslaginstelling.
Ingeval van twijfel staat het U vrij om aan de R.V.A. de bevestiging te vragen van het recht op onderbrekings-uitkeringen.