De M.O. 361 van 19 juli 1979 bepaalt dat de gepensioneerde werknemer zijn recht op de verhoogde bijslag voor kinderen van invalide werknemers behoudt indien hij op het ogenblik van zijn pensionering deze bijslag geniet of de voorwaarden vervult om er op aanspraak te maken.
Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van bovengenoemde omzendbrief, lijkt het nochtans aangewezen zekerheid te verkrijgen omtrent het verder vervuld blijven van de voorwaarden vereist om de verhoogde bijslag toe te kennen.
Hiertoe dient:
- ingeval van voortijdige pensionering wegens invaliditeit (rust- of invaliditeitspensioen), jaarlijks te worden nagegaan aan de hand van de vragenlijsten, of het recht op pensioen voortvloeiend uit deze invaliditeit, verder blijft bestaan, wat meteen het verder bestaan van het recht op kinderbijslag insluit, voor zover de andere toekenningsvoorwaarden vervuld blijven.
- wanneer de normaal pensioengerechtigde leeftijd bereikt is, op het einde van de eerste periode van drie jaar welke aanvangt op die datum, te worden nagegaan door de deskundige geneesheer van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers of de invaliditeit nog steeds voortduurt.
Deze controlemaatregelen welke worden opgelegd met betrekking tot de gewezen werknemers van de algemene regeling, zijn van overeenkomstige toepassing op de wegens invaliditeit gepensioneerde werknemers van de openbare sector.