1.Algemene principes
A. Inleiding
Vanaf het academiejaar 2004-2005 zijn de verschillende gemeenschappen in ons land begonnen met de invoering van de zogenaamde bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs. Deze vervangt geleidelijk de bestaande kandidatuur-licentiestructuur.
De hervormingen die van belang zijn voor het recht op kinderbijslag, zijn de volgende.
1. De invoering van studiepunten (SP)
De omvang van opleidingen wordt niet meer uitgedrukt in lesuren of studiejaren, maar in studiepunten. De studieomvang van een bacheloropleiding bedraagt minstens 180 SP (3 studiejaren) en die van een masteropleiding minstens 60 SP (1 studiejaar). De richtnorm voor een volledig studiejaar bedraagt dus 60 SP.
Voor de berekening van het aantal SP wordt niet alleen rekening gehouden met hoorcolleges maar ook met uren verwerkingstijd, examentijd, zelfstudie, stages, verhandelingen e.d. Contacturen, d.w.z. het aantal lesuren dat verstrekt wordt, gelden dus niet meer als norm om de studieduur te bepalen.
In de Vlaamse Gemeenschap komt 1 SP overeen met 25 tot 30 uren studiebelasting (onderwijs-, studie- en evaluatieactiviteiten). In de Franse Gemeenschap komt 1 SP forfaitair overeen met 24 uren studiebelasting. Wanneer men uitgaat van een studiebelasting van 29 uren per SP kan men al van een halftijdse opleiding spreken vanaf 27 SP.
De omzetting van opleidingsonderdelen in SP gebeurt door de instellingen zelf.
2. De flexibele studiespreiding
De mogelijkheid om studies te spreiden is het grootst in de Vlaamse Gemeenschap. De student kan daar kiezen tussen een diplomacontract (inschrijving als "volwaardig student" met het oog op het behalen van een diploma), een creditcontract (inschrijving als "vrije student" met het oog op het behalen van één of meer creditbewijzen) en een examencontract (inschrijving enkel voor het afleggen van examens met het oog op het behalen van een diploma, vergelijkbaar met de vroegere "middenjury").
Studenten kunnen bij de inschrijving kiezen tussen een modeltraject voor een groep studenten (bijvoorbeeld 60 SP gespreid over 2 jaar) of een geïndividualiseerd traject met toestemming van de onderwijsinrichting.
Een studietraject kan deeltijds (minimum 3 en maximum 53 SP) of voltijds (minimum 54 en maximum 66 SP) gevolgd worden. 27 SP vormen dus al de objectieve minimumnorm voor een halftijdse inschrijving.
In de Franse Gemeenschap bestaat een dergelijke flexibele studiespreiding (nog) niet.
3. Het begrip "academiejaar"
Ondanks het feit dat studies, omwille van het semesterexamensysteem, per semester gebundeld
worden, blijft de notie "academiejaar" bestaan. Uit contacten met de universiteiten en hogescholen is gebleken dat in de meeste gevallen nog het " klassieke studieparcours" per academiejaar zal gevolgd worden.
B. Huidige regeling
Het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt regelt het recht op kinderbijslag voor enerzijds, studenten die niet meer leerplichtig zijn maar nog onderwijs met volledig of beperkt leerplan volgen en anderzijds, studenten die (niet-)universitair hoger onderwijs volgen.
Vereist is dat een volledig studieprogramma of een minimum aantal lessen gevolgd wordt.
Rekening houdend met de voormelde hervormingen in het hoger onderwijs konden de bestaande criteria niet behouden blijven. Het koninklijk besluit van 30 december 1975 werd dan ook volledig herzien.
C. Nieuwe regeling
Twee ontwerpen van koninklijk besluit liggen momenteel ter goedkeuring. Het eerste ontwerp past de bestaande regeling aan de hervormingen in het hoger onderwijs aan en vervangt het bestaande koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt. Het tweede ontwerp wijzigt de voorwaarden inzake de toegelaten activiteit voor de thesisstudent en de jongere die een stage doorloopt om in een ambt te worden benoemd.
De krachtlijnen van de nieuwe regeling zijn de volgende.
1. HET HOGER ONDERWIJS
EERSTE VOORWAARDE:Een minimum van 27 studiepunten (SP) is vereist
De student die hoger onderwijs volgt heeft recht op kinderbijslag wanneer hij ingeschreven is voor minstens 27 SP.
In de huidige regeling kan de student hoger onderwijs die geen volledig studieprogramma volgt, nog rechtgevend zijn op kinderbijslag indien hij zichzelf, met toestemming van de onderwijsinstelling, een programma van minstens 13 lesuren per week heeft samengesteld. Deze 13-urennorm kan beschouwd worden als min of meer overeenstemmend met een halftijds studieprogramma.
In de nieuwe regeling wordt eveneens vereist dat de student minstens een halftijds studieprogramma moet volgen om recht te hebben op kinderbijslag.
Voorbeelden:
- Een student schrijft zich tijdig in voor 60 SP (voltijds studiejaar). Er is recht op kinderbijslag voor het volledige academiejaar.
- Een student schrijft zich binnen de normale inschrijvingsperiode in voor 20 SP gedurende het eerste semester en voor 5 SP gedurende het tweede semester.
Aangezien hij het vereiste aantal SP in de loop van het academiejaar niet bereikt, is er voor het hele academiejaar geen recht op kinderbijslag.
Het aantal SP wordt in aanmerking genomen, ongeacht:
- de spreiding ervan per semester
Voorbeeld:
Een student schrijft zich in binnen de normale inschrijvingsperiode. De verdeling van de SP is als volgt: september - december 30 SP
januari - mei 0 SP
Er is recht op kinderbijslag voor het volledige academiejaar, vermits het minimum van 27 SP bereikt is.
- de inschrijving voor één of meer opleidingen
Voorbeeld:
Een student, tijdig ingeschreven, volgt een opleiding architectuur voor 20 SP en daarnaast een aantal opleidingsonderdelen kunstgeschiedenis voor 10 SP. Vermits in totaal het minimum aantal SP bereikt is, kan het recht op kinderbijslag toegekend worden voor het volledige academiejaar.
- de inschrijving in één of meer inrichtingen voor hoger onderwijs
Voorbeeld:
Een student is ingeschreven voor het laatste jaar rechten aan de VUB (nog 20 SP) en volgt daarnaast een aantal opleidingsonderdelen van de Master Sociaal Recht (20 SP)
aan de ULB. Vermits in totaal 40 SP bereikt zijn en de inschrijving tijdig gebeurde, kan het recht op kinderbijslag toegekend worden voor het volledige academiejaar.
Ook SP verworven aan een buitenlandse universiteit of hogeschool komen in aanmerking.
Het is mogelijk dat de student zich tijdig inschrijft, maar dat de gegevens over het aantal SP op 30 november nog niet voorhanden zijn. Dit zal vooral het geval zijn bij geïndividualiseerde studietrajecten.
TWEEDE VOORWAARDE:Een tijdige inschrijving
Rekening houdend met het principe dat enkel kinderbijslag wordt toegekend aan studenten die zich als zodanig hebben laten registreren, blijft de tijdige inschrijving een vereiste.
Principe: Bij laattijdige inschrijving wordt geen terugwerkende kracht toegepast.
De student die zich ten laatste op 30 november inschrijft voor minstens 27 SP geeft recht op kinderbijslag voor het volledige academiejaar.
Voorbeeld:
Een student schrijft zich in op 1 oktober voor 30 SP. Er is recht tot het einde van het schooljaar.
De student die zich inschrijft na 30 november voor 27 SP heeft pas recht vanaf de inschrijving.
Voorbeeld:
Een student schrijft zich in op 15 december voor een voltijds studieprogramma (60 SP).
Het recht ontstaat op 15 december en wordt toegekend overeenkomstig artikel 48 KBW.
Uitzondering: Wanneer de norm van 27 SP pas bereikt wordt na een bijkomende inschrijving in de loop van hetzelfde academiejaar, wordt de kinderbijslag wel met terugwerkende kracht betaald voor het volledige academiejaar of vanaf de eerste inschrijving indien deze zich situeert na 30 november.
Voorbeeld:
Kinderbijslag wordt retroactief betaald:
- voor een volledig schooljaar wanneer een student zich vóór 1 december inschrijft voor 10 SP en zich in het tweede semester bijkomend inschrijft voor 20 SP. Voor het volledige academiejaar is de minimumnorm (27 SP) bereikt;
- vanaf de maand van de inschrijving wanneer een student zich op 1 december inschrijft voor 10 SP en in het tweede semester bijkomend voor 20 SP. Vermits de norm van 27 SP voor het academiejaar bereikt is, ontstaat het recht op 1 december en wordt het toegekend overeenkomstig artikel 48, KBW.
Vermindering van het aantal studiepunten - stopzetting van de opleiding
Het is niet uitgesloten dat een student zich aanvankelijk inschrijft voor het vereiste aantal SP, maar in de loop van het academiejaar zijn studies stopzet of vermindert tot minder dan 27 SP. Bij een strikte toepassing van het principe van de 27 SP per academiejaar, zou de kinderbijslag in die gevallen moeten worden teruggevorderd.
In de huidige regeling geeft het stopzetten van de studies in de loop van het academiejaar, voor zover de kinderbijslaginstellingen van deze stopzetting op de hoogte zijn, echter geen aanleiding tot terugvordering van de reeds voor dat academiejaar verstrekte prestaties.
Voortbouwend op de bestaande praktijk neemt, wanneer de student in de loop van het academiejaar zijn studies stopzet of via een "aanpassing van zijn contract" het aantal SP vermindert tot minder dan 27, het recht een einde met inachtneming van artikel 48, KBW. Er dient niet overgegaan te worden tot recuperatie van de reeds in de loop van dat academiejaar verrichte betalingen.
DERDE VOORWAARDE:De winstgevende activiteit
De winstgevende activiteit die de student mag uitoefenen zonder het recht op kinderbijslag te verliezen wordt voortaan aan totaal nieuwe voorwaarden onderworpen. Opgemerkt wordt dat de nieuwe regeling geldt, zowel voor de studenten op wie het SP-systeem toepasselijk is als voor studenten die nog onder toepassing van het klassieke systeem vallen. Verder wordt ze ook ingevoerd voor de thesisstudent en de jongere die een stage maakt om in een ambt te worden benoemd.
Algemeen is de winstgevende activiteit van de student voortaan als volgt toegelaten:
1° derde kwartaal (juli, augustus, september): onbeperkt, onder voorbehoud van de laatste zomervakantie voor de student die afstudeert of zijn studies stopzet, de thesisstudent en de jongere die een stage maakt om in een ambt te worden benoemd;
2° eerste, tweede en vierde kwartaal: gedurende maximum 240 uren per kwartaal
Wanneer de norm in een kwartaal overschreden wordt, gaat het recht voor de drie maanden van dat kwartaal verloren. Het recht gaat eveneens verloren voor de resterende maand(en) van het kwartaal waarin de norm overschreden is wanneer de student pas in deze maand(en) was ingeschreven.
Bijvoorbeeld: een student schrijft zich in op 15 december, maar werkt in oktober, november en december in totaal meer dan 240 uren. Vermits de kwartaalnorm inzake de tewerkstelling overschreden is, is er geen recht voor de maand december.
Een uitzondering (vanaf het schooljaar 2005-2006) wordt gemaakt voor de afgestudeerde student tijdens de laatste zomervakantie.
Deze laatste heeft tot nog toe een onvoorwaardelijk recht in de maand juli en in de maanden augustus en september een recht indien de activiteit uitgeoefend wordt met een studentenovereenkomst of gedurende minder dan 80 uren per maand. Deze maatregel werd destijds voorgesteld om de discriminatie met de afgestudeerde die zich als werkzoekende heeft ingeschreven en die daardoor valt onder de toepassing van de strengere inkomensnorm weg te werken en om te vermijden dat de student die onmiddellijk definitief werk vindt nog kinderbijslag zou krijgen gedurende de zomervakantie.
Gebleken is evenwel dat de toepassing van die regeling, inzonderheid nu maximaal of zo mogelijks
uitsluitend gebruik zou worden gemaakt van de DMFA gegevens, heel wat moeilijkheden oplevert omwille van het feit dat hieruit niet steeds kan worden afgeleid welke uren in welke maand een winstgevende activiteit is uitgeoefend.
Daarom wordt voor studenten die hun studies beëindigd of stopgezet hebben, eveneens een kwartaalnorm voor de laatste zomervakantie ingevoerd. Om te vermijden dat zij in de loop van de maand juli, augustus of september een substantiële winstgevende activiteit zouden cumuleren met een recht op kinderbijslag, wordt op hen de 240 urennorm toegepast.
Wanneer de student in de laatste zomervakantie ook ingeschreven is als werkzoekende, worden, zoals in de huidige regeling, de meest gunstige voorwaarden inzake de winstgevende activiteit toegepast.
Voortzetting van het recht tijdens dezomervakantie
Wanneer de student bij het uitoefenen van een winstgevende activiteit de 240-urennorm overschrijdt, wordt het recht op kinderbijslag gedurende een, twee of drie kwartalen geschorst.
In de huidige regeling (artikelen 9 en 11 KB 30 december 1975) blijft het recht op kinderbijslag behouden tijdens de zomervakantie, indien de lessen regelmatig werden gevolgd vanaf de paasvakantie en een niet-toegelaten winstgevende activiteit tijdens de maand juni geen beletsel vormde voor de toekenning van kinderbijslag.
In de nieuwe regeling behoudt de student het recht op kinderbijslag tijdens de zomervakantie, indien het recht gedurende het 2de kwartaal (dit is het kwartaal dat de zomervakantie voorafgaat) niet geschorst werd omwille van een niet-toegelaten activiteit of gedurende de maand juni omwille van een niet-toegelaten sociale uitkering en indien de studies niet werden stopgezet of teruggebracht tot minder dan 27 SP.
Nieuwzijn dus volgende gegevens:
- voortaan wordt gewerkt met een kwartaalnorm van 240 uren, de zomervakantie uitgezonderd;
- de norm wordt gecontroleerd door middel van de DMFA-berichten;
- wanneer de student zijn recht gedurende het tweede kwartaal verliest omwille van een niet-toegelaten winstgevende activiteit, gaat ook het recht in het derde kwartaal (zomervakantie) verloren;
- er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen een studentenovereenkomst en een gewone arbeidsovereenkomst;
Blijven behouden:
- de inkomensnorm voor studenten die een vorm van deeltijds onderwijs vol gen;
- de voorwaarden met betrekking tot het ontvangen van een sociale uitkering;
- het brutobedrag per maand van het loon of vergoeding voor verplichte stages.
Opmerking
Tot nog toe kan de student gedurende maximum 23 dagen in de loop van de maanden juli, augustus
en september een studentenactiviteit met verminderde RSZ-bijdragen (7,50 %) uitoefenen.
De recente maatregel die, vanaf 1 oktober 2005, 23 bijkomende dagen invoert gedurende welke jobstudenten in de weekends en vakantieperiodes buiten de zomervakantie met een voordelige RSZ-regeling (12,5 %) kunnen werken, heeft geen invloed in de kinderbijslagreglementering. Deze dagen worden dus in aanmerking genomen voor de berekening van de 240-urennorm.
Voorbeelden:
- Een student, ingeschreven vóór 30 november voor 54 SP, werkt als volgt:
1) januari: 120 uren
februari: 60 uren
maart: 62 uren
Vermits de norm van 240 uren in het eerste kwartaal overschreden is, wordt het recht op kinderbijslag geschorst.
2) april: 60 uren
mei: 60 uren
juni: 100 uren
Vermits de norm van 240 uren niet overschreden is, behoudt de student het recht voor het tweede kwartaal.
3) april: 80 uren
mei: 100 uren
juni: 80 uren
De norm is overschreden zodat het recht geschorst wordt voor het volledige kwartaal.
- 4) vakantie: voltijds. Het recht blijft in principe behouden. Maar in situatie 3), n.l. het kwartaal voorafgaand aan de zomervakantie, was de norm overschreden zodat het recht ook in het derde kwartaal geschorst wordt (zie algemene regel supra).
Dezelfde student studeert af en werkt in
juli: 0 uren
augustus: 0 uren
september: 160 uren.
Vermits de kwartaalnorm niet overschreden is, blijft het recht behouden gedurende de laatste zomervakantie.
Specifieke situaties:
De oude regeling ging uit van het principe dat de student lessen moest volgen om recht te kunnen openen op kinderbijslag. Situaties als middenjury, afstandsonderwijs, de voorbereiding van een doctoraatsverhandeling en eventueel andere konden dan ook geen recht op kinderbijslag doen ontstaan.
Een uitzondering werd gemaakt voor de student die geen verplichte cursussen meer volgt maar regelmatig een verhandeling bij het einde van hogere studies voorbereidt. Deze kon nog een recht op kinderbijslag openen gedurende de periode na de laatste zomervakantie tot de indiening van de verhandeling en gedurende maximum een jaar.
Zoals hoger reeds aangegeven, worden opleidingen in de nieuwe onderwijsstructuren niet meer uitgedrukt in studiejaren of lesuren maar in SP, ongeacht waaruit deze bestaan (lessen, verwerkingstijd, zelfstudie, examentijd e.d.) en dient de kinderbijslagreglementering eveneens uit te gaan van de notie "SP" in plaats van lesuren.
Uitgaande van dit principe kan voortaan ook een recht op kinderbijslag toegekend worden voor afstandsonderwijs en examencontracten (centrale examencommissie), op voorwaarde dat de studies minstens 27 SP omvatten en ondanks het feit dat geen lessen gevolgd worden.
Voor de toekenning van het recht blijft ook hier de regelmatige inschrijving een vereiste: kinderbijslag wordt toegekend voor een volledig academiejaar wanneer de inschrijving gebeurde ten laatste op 30 november en vanaf de inschrijving wanneer deze gebeurde na 30 november, met inachtneming van artikel 48, KBW.
Voorbeelden:
- Een student neemt op 15 september een jaarinschrijving (1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar) van 60 SP bij de Open Universiteit Nederland (afstandsonderwijs). Vermits de inschrijving gebeurde vóór 30 november wordt de kinderbijslag toegekend vanaf 1 september tot 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
- Een student schrijft zich in met een examencontract voor het afleggen van examens in juni. Wanneer het studieprogramma minstens 27 SP bedraagt, kan een recht op kinderbijslag toegekend worden. Wat betreft de inschrijvingstermijnen en toekenningsperiode gelden de algemene principes (zie rubriek Tweede Voorwaarde).
Blijven uitgezonderd:
Het privé-onderwijs
Aangezien de nieuwe principes van het hoger onderwijs niet van toepassing zijn op het privé-
onderwijs, blijft de oude regeling (lessen als criterium) van toepassing (zie verder niet-hoger onderwijs).
De voorbereiding van een doctoraatsverhandeling
Zoals vroeger wordt aan de loutere voorbereiding van de doctoraats verhandeling geen recht op kinderbijslag toegekend. Wanneer daarbij evenwel een doctoraats opleiding gevolgd wordt, kan, eveneens als in de vroegere regeling, desgevallend een recht op kinderbijslag geopend worden. Thans is wel vereist dat aan de opleiding minstens 27 SP worden toegekend. Het recht wordt toegekend voor het volledige academiejaar indien de inschrijving uiterlijk op 30 november gebeurde of vanaf de maand van inschrijving indien deze na 30 november werd gedaan.
De bijzondere regeling voor de licentiaatsverhandeling blijft gelden.
Aan de zogenaamde masterproof kunnen minimum 15 en maximum 30 SP toegekend worden.
De absolute toepassing van de 27 SP-norm zou tot gevolg hebben dat de voorbereiding van de masterproof in sommige gevallen (minstens 27 SP) recht zou geven op kinderbijslag en in andere (minder dan 27 SP) niet, terwijl deze studenten zich in dezelfde situatie bevinden (bijzonder thesisjaar zonder dat nog lessen gevolgd worden of andere studieactiviteiten verricht).
Om discriminaties te vermijden wordt het recht voorlopig als volgt geregeld:
1° De masterproof, uitgedrukt in SP, valt onder toepassing van de norm van 27 SP. Wanneer deze norm niet bereikt is, wordt toepassing gemaakt van artikel 62, § 4, KBW dat ongewijzigd gebleven is.
2° De licentiaatsthesis, nog niet uitgedrukt in SP, valt onmiddellijk onder toepassing van artikel 62, § 4, KBW.
Wanneer artikel 62, § 4, KBW toegepast wordt, kan de thesisstudent, onder de voorwaarden van het KB van 16 februari 1968, een recht openen tot de indiening van de eindverhandeling en maximum 1 jaar, ingaand na de laatste zomervakantie.
Voor de toepassing van deze overgangsmaatregel moeten de kinderbijslagfondsen wel kunnen beschikken over de informatie dat de student is ingeschreven voor een bijzonder thesisjaar, ook al heeft hij geen 27 SP. Aan de universiteiten en hogescholen is gevraagd deze bijkomende informatie uitdrukkelijk op het attest te vermelden.
Overgangsmaatregelen
Aangezien de BaMa-structuur geleidelijk wordt ingevoerd vanaf het schooljaar 2004-2005, zullen sommige opleidingen mogelijk nog niet uitgedrukt zijn in SP. Deze opleidingen blijven onderworpen aan de principes vastgelegd in het KB van 30 december 1975. Daarnaast is het mogelijk dat de student studies combineert die enerzijds uitgedrukt zijn in SP en anderzijds nog in lesuren (bijv. de student die zijn jaar overdoet).
Voor deze gemengde situaties gelden volgende overgangsmaatregelen:
De nieuwe regeling is van toepassing indien het recht volledig kan vastgesteld worden op
grond van het aantal SP.
Bijvoorbeeld: 30 SP + 10 lesuren/week (het minimum aantal SP is bereikt).
De oude regeling is van toepassing indien het recht volledig kan vastgesteld worden op grond
van het aantal lesuren.
Bijvoorbeeld: 15 SP + 13 lesuren/week (het minimum aantal lesuren is bereikt).
Wanneer de minimumnorm niet bereikt is in de ene of de andere regeling, dient een omzetting te gebeuren van punten naar uren.
Ofschoon in de BaMa-structuur enkel sprake is van SP, dient om praktische redenen de omzetting niettemin te gebeuren van SP naar lesuren. De conversie naar SP is immers nog niet
voor alle opleidingen definitief vastgelegd. Omdat in SP ook andere activiteiten dan lessen begrepen zijn is het onmogelijk op uniforme wijze een omzetting te doen van lesuren naar SP
voor die opleidingen waar deze omzetting nog niet geregeld is.
Een conversie naar lesuren biedt bijgevolg meer rechtszekerheid vermits de lesroosters steeds gekend zijn.
Bedoeling is dat de universiteiten en hogescholen deze conversie uitvoeren, op vraag van de kinderbijslagfondsen voor elk dossier waarin dit opportuun is.
2. Niet-hoger onderwijs
Dit hoofdstuk is van toepassing op jongeren die niet meer leerplichtig zijn en een andere vorm van onderwijs volgen dan het erkende universitair en hoger onderwijs.
Voorwaarde inzake spreiding van lessen
In de huidige regeling wordt kinderbijslag verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt in één of verscheidene onderwijsinrichtingen of in één of verscheidene vormingscentra leergangen van de voortdurende vorming van de middenstand in het stadium van de opleiding tot ondernemingshoofd.
Hierbij is vereist dat de lessen gegeven worden gedurende minstens 15 lesuren per week, gespreid over ten minste 6 halve dagen met ten minste een les van 45 minuten per halve dag en vóór 19 h.
Deze voorwaarde inzake de spreiding van de lesuren wordt geschrapt omdat ze in de praktijk moeilijk te controleren bleek. Als compensatie en om in de praktijk automatisch de beoogde spreiding te bekomen, wordt het minimum aantal lesuren verhoogd van 15 tot 17.
De nieuwe regeling vereist dus enkel nog dat de lessen gedurende minstens 17 uren per week gegeven worden.
Combinatie met lesuren
In sommige gevallen wordt een opleiding in het hoger onderwijs gecombineerd met lessen in het niet-hoger onderwijs. Wanneer het vereiste aantal SP in het hoger onderwijs niet bereikt is, kunnen deze aangevuld worden met lesuren in het niet-hoger onderwijs.
Een student, regelmatig ingeschreven, volgt bijvoorbeeld, een opleiding van 20 SP aan een universiteit en daarnaast gedurende 10 uren/week taallessen in het niet-hoger onderwijs. Vermits het minimum aantal SP niet bereikt is, worden deze omgezet in lesuren om aldus het vereiste aantal uren/week te bereiken.
D. Begin of einde van het recht in de loop van een maand
Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat in alle gevallen waarin sprake is van een gebeurtenis in de loop van een maand waardoor het recht op kinderbijslag ontstaat of een einde neemt (bijvoorbeeld een inschrijving aan een universiteit, stopzetting van studies, verwerven of verliezen van SP), toepassing moet gemaakt worden van artikel 48, KBW.
Artikel 48, KBW is echter niet van toepassing op de winstgevende activiteit omdat het recht bij een niet-toegelaten winstgevende activiteit geschorst wordt.
Zodra het nieuwe artikel 48, KBW gewijzigd is, zullen onderrichtngen worden meegedeeld met concrete toepassingsregels terzake.
E. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van het nieuwe besluit is voorzien op 1 september 2005, uitgezonderd de bepaling die de kwartaalnorm inzake de winstgevende activiteit invoert voor de afgestudeerde student in de laatste zomervakantie. Om te vermijden dat voor deze student de reeds verworven aanspraken op kinderbijslag voor de maanden juli en augustus zouden vervallen, treedt deze bepaling pas in werking op 1 oktober 2005. Laatstgenoemde maatregel zal dus voor het eerst moeten toegepast worden voor de zomervakantie van 2006.
2. Praktische uitvoering
A. Het formulier P7: recht op kinde rbijslag als student (zie bijlage)
De universiteiten en hogescholen werden op de hoogte gebracht van de nieuwe regels in verband met het aantal studiepunten en het moment van de inschrijving alsook de wijzigingen aan het formulier. Er werd tegelijkertijd aangedrongen op het afleveren van een definitief studieattest, wanneer de student is ingeschreven volgens de vroegere regeling of wanneer er zekerheid bestaat dat de norm van 27 studiepunten wordt bereikt, ook al is het aantal studiepunten (27 of meer) nog niet voor elk geval definitief gekend (individueel studietraject).
Universiteiten en hogescholen gebruiken veelal verkorte attesten. Aangezien nog niet alle opleidingen geconverteerd zijn naar studiepunten, zijn de attesten rechtsgeldig wanneer de vragen 41 (regelmatige inschrijving voor voltijds studieprogramma met volledig leerplan) tot 44 (inschrijving voor minstens13-uren) met ja zijn beantwoord. Voor de naar studiepunten geconverteerde opleidingen wordt de vraag 45 ingevuld. Het volstaat vast te stellen dat één van de vragen (41 tot 45) positief is beantwoord om kinderbijslag te betalen, onverminderd de andere beletsels.
Het formulier is aangepast aan de nieuwe reglementering. Met het formulier gaat de folder. Meer gedetailleerde instructies zullen u verder meegedeeld worden per dienstbrief.
Het bijzonder thesisjaar
Het verkort attest volstaat voor het toekennen van de kinderbijslag gedurende de reglementaire periode (uiterlijk tot de indiening van de thesis met maximum 1 jaar). De omzetting naar studiepunten is facultatief en heeft nog geen gevolgen.
Timing van verzending van de P7 en de herinnering
1. Het onderhavige formulier P7 wordt verstuurd op 5 september 2005 naar de bijslagtrekkende;
2. Voor de maand na de verzending van het formulier wordt reglementair nog één maand provisioneel (CO 1340) betaald (oktober betaald op 10 november 2005);
3. Op 5 november 2005 wordt een herinnering verzonden. Het gezin wordt verwittigd dat als er geen schoolattest is ontvangen, de betalingen van de kinderbijslag (vanaf de betaling van de maand november op 10 december 2005) worden geschorst. Er wordt de gezinnen op gewezen dat de niet door een formulier gedekte betalingen (vanaf 1 september 2004) worden teruggevorderd, zoals thans het geval is.
4. Vanaf de vaste betaaldag (9 december 2005) verloopt de procedure zoals voorzien in de circulaire CO 1352, pag. 6 en 7 (debitering en notificatie na consultatie van TRIVIA, DMFA, ?).
B. Winstgevende activiteit van de student: toepassingsprincipes vanaf het schooljaar/academisch jaar 2005-2006
1. Verificatieprocedure: de DMFA
De gegevens vervat in de DMFA en de andere relevante elektronische fluxen (zie punt 4 hierna) moeten systematisch gebruikt worden vanaf het vierde kwartaal van 2005.
Het recht wordt geëvalueerd op basis van het volledige kwartaal (enige DMFA of samenvoeging van DMFA's). Het resultaat kan leiden tot een weigering van het recht voor drie maanden, ook al is er gedurende een of twee maanden geen tewerkstelling geweest.
In geval de aangifte enkel dagen betreft (voltijds of "studentenjob met solidariteitsbijdrage") moet men die omzetten in uren door een regel van drie toe te passen: het aantal dagen vermenigvuldigen met 38, het resultaat delen door 5 en afronden naar een kleinere eenheid tot de vierde decimaal, en naar een hogere vanaf de vijfde decimaal:
voorbeeld: 33 dagen = 33 x 38, gedeeld door 5 = 250,80 uur = 251 uur
voorbeeld: 29 dagen = 29 x 38, gedeeld door 5 = 220,40 uur = 220 uur
Voor de student die onderwijs met beperkt leerplan of een erkende opleiding volgt (artikelen 3 en 14), mag het recht niet geëvalueerd worden op basis van de DMFA, maar van de aangifte van de gezinnen betreffende bezoldigingen en bruto maandelijkse inkomsten.
Het RIP -bericht wordt niet gebruikt aangezien het geen gegevens bevat over het arbeidsvolume: het leidt dus noch tot betalingen, noch tot opschorting van betalingen, bij gebrek aan wettelijke basis. Er kan zich dus geen enkele opschorting van betaling voordoen en aan de gezinnen wordt geen informatie gericht.
2. WEERSLAG VAN EEN VASTSTELLING VAN EEN ONVERSCHULDIGDE BETALING
Wanneer uit de analyse van een DMFA met betrekking tot een gegeven kwartaal (bv. 1ste kwartaal 2006) blijkt dat de 240 uur toegelaten activiteit zijn overschreden, dan is een onverschuldigde betaling vastgesteld.
Het gezin ontvangt een brief met motivering, waarvoor de modules per omzendbrief zullen meegedeeld worden, die de onverschuldigde betaling wettigt op basis van de gegevens vervat in de DMFA. Indien een omzetting van dagen in uren moest gemaakt worden voor de 23 dagen waarvan eerder sprake, dan wordt het gezin verwittigd van de berekening op basis van een vermoeden van activiteit die zich uitstrekt over 38 uur per week. Uiteraard kan het bewijs van een lager volume aan activiteit geleverd worden, wat tot een herziening van het recht zal leiden.
Indien geen enkele informatie wijst op een onderbreking of een vermindering van het volume aan activiteit (bv. een vermelding van "einde van tewerkstelling " in de DMFA, een aanwijzing in het Personeelsbestand of een verklaring geleverd door de betrokkenen), dan worden de betalingen van kinderbijslag opgeschort voor het volgende kwartaal. Het gezin wordt hiervan ingelicht, evenals van een nieuwe evaluatie van het recht bij ontvangst van de volgende DMFA (bv. 2de kwartaal van 2006).
In het andere geval worden de betalingen voortgezet, waarbij men weet dat het recht opnieuw zal worden geëvalueerd bij ontvangst van de volgende DMFA (bv. 2de kwartaal van 2006).
De betalingen worden eveneens hervat na de ontvangst van een verklaring van de betrokkenen van de voortzetting van een kwartaalactiviteit van maximaal 240 uur.
voorbeeld:
- DMFA met betrekking tot het vierde kwartaal van 2005 ontvangen op 2.02.2006: meer dan 240 uur
- Geen datum van einde van tewerkstelling
- Raadpleging van het Personeelsbestand: geen einde van contract
- Kennisgeving van het debet en bericht van het opschorten van de betalingen op 7.02.2006
- Ontvangst van een verklaring van de betrokkenen op 15.02.2006: activiteit van het eerste kwartaal van 2006: niet meer dan 240 uur
- Betaling van de kinderbijslag voor de maand januari 2006 vanaf de volgende trein van betalingen, ten laatste op 10.03.2006, tegelijk met de kinderbijslag voor de maand februari 2006
Ditzelfde proces herhaalt zich kwartaal na kwartaal gedurende het hele schooljaar/academisch jaar.
In geval uit eigen beweging wordt meegedeeld dat een winstgevende activiteit wordt uitgevoerd van meer dan 240 uur, wordt de betaling eveneens opgeschort en gebeurt de evaluatie bij de ontvangst van de DMFA.
3. Gebruik van vroegere controle-instrumenten voor activiteiten uitgevoerd voor het vierde kwartaal van 2005
De controle-instrumenten die voor deze datum gehanteerd werden (CO 1345 en 1352) zijn van toepassing voor de controle van de norm van toepassing voor het vierde kwartaal van 2005. De DMFA-berichten worden dus niet gebruikt als controle-elementen.
4. Andere te gebruiken elektronische fluxen
De andere elektronische fluxen worden als volgt gebruikt:
- de fluxen ziekte-invaliditeitsverzekering en arbeidsongevallen hebben geen weerslag als ze gegevens van vergoedingen voor een toegelaten activiteit meedelen. Zo niet vormt een dergelijke vergoeding een beletsel voor het recht op kinderbijslag en moet actie worden ondernomen (opschorten van de kinderbijslag, motivering,...);
- de flux van de zelfstandige arbeid: actie ondernemen volgens de informatienota 1996/3;
- de flux van de werkloosheid (wachtuitkeringen, werkloosheidsuitkeringen): gegevens van vergoedingen die een absoluut beletsel vormen voor het recht op kinderbijslag (behalve voor de student die een van de types onderwijs met beperkt leerplan of een erkende opleiding volgt, en de stagiair).
Technische richtlijnen zullen later verspreid worden in de vorm van een dienstbrief, met een precisering van het gebruik van het formulier P7, een presentatie van een motiveringsmodule voor de vastgestelde onverschuldigde betaling wegens een niet-toegestane winstgevende activiteit en een "gids voor de gebruiker van de DMFA", in navolging van de richtlijnen die werden uitgewerkt voor de vaststelling van het recht en de bevoegdheid.