Met zijn schrijven van 25 mei 1984, kenmerk: 4017/84/M.01.2/GMM/1597, vraagt de Minister van Sociale Zaken aan de kinderbijslaginstellingen mede te delen dat zij zich met nuttig gevolg kunnen wenden tot de toeziende voogd, wanneer uit de ouderlijke macht ontzette ouders zich verzetten van het recht op de kinderbijslag.
Inderdaad, wanneer de uit zijn rechten ontzette vader of moeder rechthebbenden blijven, is het noodzakelijk bijvoorbeeld hetzij hun arbeidsprestaties, hetzij de ziekte- of werkloosheidsperiodes te kennen. In dergelijk geval, wordt aangenomen dat de inlichtingen kunnen bekomen worden hetzij bij de werkgever, het ziekenfonds, het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de uitbetalingsinstelling van de werkloosheidsuitkeringen, wanneer genoemde ouders niet meewerken aan de vaststelling van het recht op de kinderbijslag.
Niets belet dat de toeziende voogd de daartoe nuttige inlichtingen verstrekt of eventueel zelf de nodige stappen doet om de vereiste attesten te bekomen, alhoewel wetend dat hij zich in sommige gevallen niet in de plaats zou kunnen stellen van de rechthebbende uit hun rechten ontzette ouders, bijvoorbeeld wanneer zij weigeren zich aan een eventueel geneeskundig onderzoek te onderwerpen of zich bij de werkloosheid te laten inschrijven.
De toeziende voogd kan trouwens op eigen initiatief optreden bij de kinderbijslaginstelling die hij bevoegd acht hetzij uit hoofde van de moeder of van de vader en, nog, bij zijn eigen kinderbijslagfonds, indien het kind deel uitmaakt van zijn gezin (M.O nr. 422 van 27 september 1983 genomen bij toepassing van artikel 51, lid 4 G.W..