De volgende hypotheses werden naar voren gebracht:
-
De rechthebbende heeft een dubbele nationaliteit, bv. de Belgische en de Turkse. Een van de eigen kinderen heeft de Turkse nationaliteit, woont in Turkije en vervult de toekenningsvoorwaarden voor kinderbijslag in toepassing van de bilaterale overeenkomsten.
-
De rechthebbende heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zijn gezin en zijn kinderen wonen in België. Een van de kinderen met de Belgische nationaliteit gaat in Marokko wonen om er zijn studies verder te zetten, en hij vervult de toekenningsvoorwaarden voor kinderbijslag in toepassing van de bilaterale overeenkomsten.
-
Rechthebbenden en kinderen hebben de dubbele nationaliteit, bv. de Belgische en de Tunesische. Een van de kinderen keert voor zijn studies terug naar Tunesië en vervult de toekenningsvoorwaarden voor kinderbijslag.
De vraag is of de Bilaterale overeenkomst voor iedere hypothese van toepassing is, of moet men gebruik maken van het principe van de ministeriële afwijking zoals bedoeld in art. 52 G.W.?
Antwoord van de Directie Internationale overeenkomsten van 2 augustus 1993. Ref.: G31544/G. Divers/FLU/VDA (Uittreksel)
Voor de toepassing van de overeenkomsten tussen België en een andere Staat (Turkije, Tunesië, Marokko, Algerije, Zwitserland, Oostenrijk en Joegoslavië) wordt enkel de nationaliteit van de werk-nemer in aanmerking genomen.
Indien de werknemer bv. de nationaliteit heeft van de Staat waarmee België een overeenkomst gesloten heeft, dan is deze van toepassing voor de uitkering van kinderbijslag te van de kinderen die in die Staat verblijven, ongeacht hun nationaliteit (zie uw voorbeeld nr° 2).
In een conflictsituatie tussen de Belgische en de vreemde nationaliteit (dubbele nationaliteit van de werknemer) geeft men in de interpretaties (met name M. Verwilghen, Nationalité et statut personnel, Brussel, Bruyland et Paris, 1984; Vander Elst en Weser, Droit international privé belge et droit conventionnel international, Brussel, Bruyland, 1983; nota Dekkers, Brussel, 19 juni 1933, Belg. jud., 1933; F. Rigaux, Droit international privé, Brussel, Larcier, 1987; J. Crauw, Beginselen van I.P.R., 1985, Story-Scientia) de voorkeur aan de volgende oplossing: de betrokken persoon moet in België beschouwd worden als Belg en de Belgische wet moet op hem worden toegepast.
Een werknemer die de Belgische nationaliteit heeft en de nationaliteit van een andere Staat waarmee België een overeenkomst gesloten heeft (uw voorbeelden nr° 1 en 3) moet beschouwd worden als een Belg.
De bilaterale overeenkomst kan op hem dus niet worden toegepast en de kinderbijslag van het Belgische stelsel zal aan hem moeten uitgekeerd worden voor zijn kinderen, ongeacht hun nationaliteit, die op het grondgebied van de andere Staat verblijven, voor zover hen een individuele afwijking werd toegestaan op basis van art. 52 G.W.