Wanneer het recht voor een rechtgevend kind over een bepaalde tijd opgeschort wordt, wordt de kinderbijslag berekend van datum tot datum, volgens de formule onder punt E op pagina 12 van de MO 489 van 10 september 1990.
In die omzendbrief worden gevallen van opschorting van het recht opgesomd:
- legerdienst
- ziekte tijdens de wachttijd
- onregelmatig schoolbezoek
- beroepsactiviteit, in welk geval het recht op geschort wordt per maand
De kinderbijslagfondsen worden geconfronteerd met andere gevallen waarin een kind tijdelijk niet rechtgevend is, bv.:
- detentie tijdens de wachttijd, weigering van een stage, onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt (reis naar het buitenland, wil van het kind) in dezelfde periode (art. 62, §6 G.W.)
- detentie in een periode waarin een voor minstens 66% ongeschikte jongere boven de 25 jaar, in een beschutte werkplaats werkt (art. 63, 2° oude versie)
Deze opsomming is niet volledig.
De vraag is of voor deze niet in de ministeriële omzendbrief vermelde gevallen art. 48 G.W. toegepast moet worden of de kinderbijslag berekend moet worden van datum tot datum.
Advies van het overlegcomité - notulen van 29 juni 1992
Het Comité stelt vast dat er een algemene wil bestond om de kinderbijslag zoveel mogelijk maandelijks toe te kennen en dat men bij voorkeur de opgesplitste berekening van de kinderbijslag slechts toepast in de gevallen die de ministeriële omzendbrief vermeldt.
Bijgevolg moeten de fondsen voortaan de toepassing van art. 48 veralgemenen in gevallen van tijdelijke schorsing van het recht die niet in de MO 489 vermeld zijn.