Een zelfstandige leeft gescheiden van zijn echtgenote. De opvoeding van de kinderen gebeurt door de zelfstandige die de kinderbijslag van een sociaal verzekeringsfonds ontvangt. Op 25 april 1986 worden de kinderen opgenomen in het gezin van de moeder die met een loontrekkende samenwoont.
Rekening houdend met de bepalingen van MO 442 en MO 449 enerzijds en art. 48 G.W. anderzijds, neemt het recht in de regeling van de werknemers een aanvang vanaf de eerste dag van de maand.
De vraag is of de betaling voor de eerste maand aan de moeder, bijslagtrekkende sedert de opneming van het kind in haar gezin, of aan de vader, bijslagtrekkende in de regeling van de zelfstandigen, moet toegekend worden.
Met andere woorden, is het begrip "iedere verandering van bijslagtrekkende" voorzien in art. 70bis hier van toepassing?
Antwoord van de Juridische Studieën (nota van 21 april 1989), referenties : E.9107/Contr.
(Uittreksel)
3. MO 442 van 10 februari 1986, gewijzigd door CO 449 van 5 maart 1987 bepaalt in punt V, b) (pg. 7) dat in het geval waarin het prioritair recht op kinderbijslag in de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen in de loop van een maand eindigt, het recht van de werknemersregeling primeert krachtens het principe van voorrang en overeenkomstig art. 48, alinea 2 G.W. moet ingaan vanaf de eerste dag van de betrokken maand.
4. In bovenstaand geval neemt het recht op kinderbijslag uit hoofde van de concubant van de moeder van de kinderen in de werknemersregeling een aanvang vanaf 1 april 1986.
Bijgevolg zijn de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers van 1 april 1986 van toepassing.
5. De bepaling van het begrip "bijslagtrekkende" gebeurt aan de hand van art. 69, §1, G.W. dat bepaalt dat de kinderbijslag aan de moeder wordt uitbetaald maar wanneer deze laatste de kinderen niet werkelijk grootbrengt, de kinderbijslag wordt uitbetaald aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze taak vervult.
De vader van de kinderen die hen tot 24 april 1986 heeft grootgebracht, was, in alle geval tot die datum, bijslagtrekkende krachtens art. 69, G.W.
6. Art. 70bis, alinea 1, G.W. bepaalt dat iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende, voornamelijk in de zin van art. 69, B.W., uitwerking heeft vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaatsgehad.
Derhalve zijn wij van mening dat de kinderbijslag (voor werknemers) voor de maand april 1986 aan de vader van de kinderen moet worden uitbetaald aangezien de moeder slechts vanaf 1 mei 1986 bijslagtrekkende is, hoewel de kinderen sedert 25 april 1986 in haar gezin verblijven. (verandering van bijslagtrekkende krachtens de gecoördineerde wetten tijdens de loop van de maand april en bijgevolg toepassing van art. 70bis, G.W., in dit geval).