Bepaalde uitbetalingsorganismen onderbreken de regelmatige betaling van het derde deel van de kinderbijslag, omdat de aanduiding door de overheid van de begunstigde hiervan, niet overeenstemt met het concrete feitenmateriaal waarover zij beschikken. Andere instellingen dan weer, weigeren de gelden te storten op een spaarrekening die niet voorzien is van een zogenaamde " onbeschikbaarheidsclausule".
In dit verband wenst de Rijksdienst vooreerst te benadrukken dat onder de notie "plaatsing" in de zin van art. 70, 3e lid G.W. dient begrepen te worden elke zodanige maatregel uitgaande van hetzij de Jeugdrechtbank zelf, hetzij op initiatief van de raadgevers van de hulp aan de jeugd, het comité voor bijzondere jeugdzorg of het jeugdbeschermingscomité.
Inderdaad stipuleert MO 509 dat een plaatsingsmaatregel door vermelde raadgevers evenzeer ressorteert onder de toepasssingssfeer van art. 70, 3e lid G.W. Dergelijke beslissing die middels het Bestuur Bijzondere Jeugdbijstand aan het betrokken fonds wordt medegedeeld, heeft derhalve voor de toepassing van kwestieus artikel hetzelfde impact als een uitspraak van de Jeugdrechtbank.
Waar door één dezer instanties - in het belang van het kind - een bestemming wordt gegeven aan het een derde van de kinderbijslag, dient deze beslissing in ieder geval door de kinderbijslaginstelling te worden nageleefd, ook al releveren de concrete gegevens van het betaaldossier een hiermee strijdige opvatting.
Hieruit dient logischerwijze geconcludeerd te worden dat - zelfs in die hypothese waar in extremis aan het belang van het kind geraakt wordt - de uitbetaling van het derde deel geenszins mag worden opgeschort.
Om aan dit euvel te verhelpen worden de kinderbijslaginstellingen thans verzocht, telkens zij worden geconfronteerd met dusdanige twijfelachtige beslissingen, de bevoegde overheid dienaangaande in te lichten doch - zoals gesteld - de betalingen niet te onderbreken, tenzij de plaatsingsinstantie hierover anders oordelen zou.
Qua betalingsmodaliteiten van dit derde deel, zij het op een al dan niet geblokkeerd spaarboekje (zoals gesuggereerd in CO 846), zij het via andere bestaande bankverrichtingen, worden noch door art. 70 G.W. noch door andere wetsartikelen van onze Gecoördineerde Wetten dwingende voorschriften opgelegd.
Refererend naar de letterlijke redactie van art. 70 G.W., mag aangenomen worden dat het belang van het geplaatste kind het uitsluitende criterium is, die de beslissing nopens de aanwending van het één derde der kinderbijslagen rechtvaardigen moet.