De studenten aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda worden als beroepsmilitair aangesteld voor onbepaalde tijd, beneden de rang van luitenant.
De studie telt mee voor het vervullen van de dienstplicht (het kind moet bij beëindiging van de studie binnen 12 maanden de verdere dienstplicht vervullen).
Deze kinderen ontvangen gedurende de eerste 3 jaar een "zakgeld".
In het verleden viel het bedrag van het "zakgeld" onder dit van het loon dat de kinderen met een leerovereenkomst mochten ontvangen.
Vanaf het vierde jaar heeft het recht op een militaire wedde (salaris).
De vraag is of het recht op kinderbijslag terecht geweigerd werd omdat art. 63bis G.W. betreffende de kinderbijslag voor werknemers het recht op kinderbijslag schorst als het kind zijn legerdienst of burgerdienst vervult.
Rekening houdend met de gelijkstelling van de lessen met het vervullen van de dienstplicht, werd het recht op kinderbijslag geweigerd.
De advocaat van belanghebbende meent dat de weigering verantwoord is, wanneer het jongens betreft die dienstplichtig zijn, doch waar het meisjes betreft zou het recht niet mogen wegvallen.
Alhoewel de meisjes inderdaad niet dienstplichtig zijn, maakt de tekst van art. 63bis G.W. geen onderscheid wat betreft het geslacht van het kind.
De redenering zou ook niet opgaan voor de jongens die om een bepaalde reden geen dienstplicht of burgerdienst zouden moeten vervullen.
Kan het recht op kinderbijslag worden vastgesteld?
Standpunt dd. 15 december 1990 van de directie der Juridische Studiën. Ref.: E0350/Contr. (uittreksel)
Aan de voorwaarden van art. 4 en art. 5 van het hogervermeld KB is dus blijkbaar voldaan.
Evenwel vormt het uitoefenen van een andere winstgevende activiteit dan deze vermeld in art. 12 van dit KB een beletsel voor de toekenning van de kinderbijslag.
Het is derhalve de vraag of het ontvangen van geldelijke bedragen, als zakgeld aangemerkt, een beletsel vormt voor de toekenning van het recht op kinderbijslag, gelet op de omstandigheid dat het betrokken meisje het statuut van beroepsmilitair heeft (en wegens het volgen van de desbetreffende studies een zakgeld ontvangt).
De Commissie van Advies inzake betwiste zaken heeft bij verschillende gelegenheden het begrip "winstgevende activiteit"
gedefinieerd.
Zo werd in het advies nr. K.C. 132/6568 (notulen 24 juni 1969), uitgebracht naar aanleiding van een interpretatie omtrent art. 6 van KB van 15 februari 1968, gesteld dat dit artikel het recht op kinderbijslag ten behoeve van de studenten beperkt en derhalve limitatief geïnterpreteerd dient te worden.
De Commissie was van mening dat "winstgevende bedrijvigheid" dient geïnterpreteerd te worden als een "bedrijvigheid die werkelijk een inkomen verschaft aan de student in kwestie en preciseerde dat het inkomen reëel moet zijn en rechtstreeks aan de student ten goede moet komen" en "dat kosten van onderhoud en opvoeding niet als een dergelijke vergoeding worden aanzien".
Uit de inlichtingen verstrekt door Luitenant-kolonel J.F. V.D.V. op 22 augustus 1988 (zie blz. 2 punt 5) blijkt dat het totale bedrag van 8.900 gulden beschouwd wordt als zijnde inkomen van het kind dat "geacht wordt te zijn aangewend voor het onderhoud van het kind" met andere woorden het betreft hier geen reëel inkomen in hoofde van de student, maar slechts een bedrag dat gemaakte onkosten dekt.
Bovendien bestaat de hoofdactiviteit van betrokkene klaarblijkelijk uit het volgen van lessen, aangezien ze daar 40 uur per week (verspreid over 10 halve dagen) aan besteedt.
Andere prestaties, in het kader van haar aanwerving als beroepsmilitair, dient ze blijkbaar niet te leveren.
Hieruit kan ons inziens afgeleid worden dat het "zakgeld" veeleer een vergoeding is voor het volgen van de lessen, dan wel een vergoeding voor haar " beroep" als militair.
We menen dan ook dat deze vergoeding geen afbreuk doet aan het recht op kinderbijslag (zie MO nr. 190 van 6 maart 1963 en de ministeriële brief van 26 mei 1970, kenmerk: F.P.7312, A.B. 1389).
Tenslotte merken we op dat de buitenlandse overheid zelf een strikt onderscheid maakt tussen enerzijds "zakgeld" (toegekend aan de leerlingen van de eerste drie jaar) en anderzijds "militaire wedde" (toegekend aan de leerlingen van het 4de jaar).
Hieruit volgt enerzijds dat zakgeld logischerwijze geen wedde kan zijn en anderzijds dat de leerlingen van de Koninklijke Militaire Academie slechts bezoldigde militairen zijn, vanaf het vierde jaar. Tijdens de eerste drie jaar worden ze blijkbaar aangezien als "niet-bezoldigd" militair (categorie welke niet voorzien is in het advies nr. A.C. 132/6559), aan wie kinderbijslag kan worden toegekend.
Tenslotte zij vermeld dat ons inziens het hier geenszins een toepassing van artikel 63bis maar wel degelijk een toepassing van art. 62, §4 G.W. betreft.