De kinderbijslagfondsen worden in een aantal gevallen verzocht de kinderbijslag te betalen aan een voorlopig bewindvoerder die overeenkomstig art. 488bis van het Burgerlijk Wetboek werd aangesteld.
Volgens art. 488bis, c) §1, derde alinea mag de voorlopig bewindvoerder niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.
In de praktijk worden echter beschikkingen genomen, die hiermee geen rekening houden.
In onderhavig geval is X de Algemeen Beheerder van het Psychiatrisch Ziekenhuis te Z, waar de ongeschikte verblijft.
Graag vernamen wij van U welke houding de kinderbijslagfondsen moeten innemen ten opzichte van dergelijke verzoeken.
Antwoord dd. 31 maart 1993 van de Directie der Juridische Studiën. Ref.: E3112/Contr./GP (uittreksel)
De aanduiding van een voorlopig bewindvoerder wordt geregeld door art. 488bis, c) B.W.
Dit artikel bepaalt inderdaad dat de voorlopige bewindvoerder niet mag gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.
Er is echter geen wettelijke sanctie voorzien, indien de rechter deze rechtsregel miskent.
Opgemerkt zij dat de hier bedoelde personeelsleden als belanghebbende derden daarentegen wel het initiatief tot de aanstelling van een bewindvoerder kunnen nemen. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd de directeur van de psychiatrische instelling uitdrukkelijk genoemd als zo een belanghebbend derde (cfr. Parl. St. 1990-91, 1102/2, 7).
In het ons voorgelegde geval wordt in de beschikking van de vrederechter weliswaar vermeld dat rekening werd gehouden met bovenstaande bepalingen, doch dit neemt niet weg dat zij duidelijk werden geschonden.
Wellicht werd de rechter misleid door het feit dat de gegevens met betrekking tot de aangestelde bewindvoerder niet uitdrukkelijk wezen op zijn hoedanigheid van beheerder van en op zijn functies in het betrokken psychiatrisch centrum.
Ons inziens dringen twee mogelijke oplossingen zich op:
- Het betrokken kinderbijslagfonds schrijft in deze zaak de betrokken vrederechter aan teneinde hem te wijzen op zijn gebeurlijke vergissing.
- Het fonds tekent derdenverzet aan tegen het gewezen vonnis.
Dit derdenverzet is een buitengewoon rechtsmiddel dat kan worden ingesteld door eenieder die niet behoorlijk opgeroepen was of niet in de zaak was tussengekomen in dezelfde hoedanigheid (cfr G.W. 1122-1131).
Het belang dat het kinderbijslagfonds zou kunnen aanvoeren, is het feit dat de vrederechter in zijn beschikking een bestemmeling aangewezen heeft voor de ontvangst van de sociale toelagen, waartoe ongetwijfeld de kinderbijslagen behoren en dit met miskenning van de bovenvermelde burgerrechtelijke bepaling.
Het derdenverzet wordt, met dagvaarding van alle partijen, gebracht voor de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen (G.W. 1125).
Het kan in casu nog worden ingesteld, aangezien het slechts verjaart door verloop van dertig jaren (G.W. 1128). Uitzondering hierop wordt wel gemaakt, wanneer het een betekend vonnis betreft ; in dat geval moet het derdenverzet ingesteld worden binnen drie maanden te rekenen vanaf de betekening (G.W. 1129). Deze termijn wordt teruggebracht tot één maand, indien de bestreden beschikking gewezen is op eenzijdig verzoekschrift (G.W. 1034).
Normaliter heeft het derdenverzet geen opschortende werking, zodat in casu de beschikking in ieder geval uitgevoerd moet worden, totdat de rechter zich uitgesproken heeft over het derdenverzet. De beschikking van de vrederechter is inderdaad uitvoerbaar, niettegenstaande alle verhaal.
In sommige gevallen kan de rechter voor wie de bestreden beslissing is gebracht, de beslissing doen opschorten (art. 1126 G.W.). Krachtens art. 1127 G.W. kan bovendien de beslagrechter, op dagvaarding ten verzoeke van de partij die derdenverzet heeft gedaan en na oproeping van alle andere partijen, de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing voorlopig geheel of ten dele opschorten.
Vermelden we tenslotte nog dat de procureur-generaal de mogelijkheid heeft om ambtshalve in het belang van de wet een voorziening in cassatie in te stellen op grond van art. 1089 G.W.
Het lijkt ons aangewezen om in eerste instantie te opteren voor het eerste alternatief, omdat dan wellicht een conflictuele procedure kan vermeden worden.