Het voormeld KB bepaalt in zijn art. 12, 2e lid, dat het genot van een sociale uitkering overeenkomstig een Belgische of buitenlandse regeling betreffende ziekste, invaliditeit, werkloosheid, arbeidsongevallen of beroepsziekten geen beletsel is voor de toekenning van kinderbijslag, indien dit genot voortvloeit uit een in het eerste lid bedoelde toegelaten winstgevend activiteit.
Een onderwijsinrichting die zich bezighoudt met de beroepsopleiding van jongeren tussen 18 en 25 jaar, verstrekt onderwijs dat beantwoordt aan de voorwaarden bepaald in KB van 30 december 1975.
Onder de jongeren die deze lessen volgen zijn er sommigen werkloos, vrijgesteld van stempelcontrole door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Drie gevallen kunnen zich voordoen:
- de uitkering voegt op studies.
- de uitkering volgt op een toegelaten activiteit naar de betekenis van KB van 30 december 1975.
- de uitkering volgt op een activiteit die de vastgestelde normen overschrijdt.
Het gaat erom te weten in welke mate de betrokkenen kinderbijslag kunnen genieten.
Art. 155quater van KB van 20 december 1963 (betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid) verleent onder bepaalde voorwaarden een recht op werkloosheidsvergoedingen met vrijstelling van stempelcontrole aan personen die cursussen en studies al dan niet met volledig leerplan volgen.
Derhalve rijst een probleem in verband met de toekenning van kinderbijslag aan jongeren beneden 25 jaar die het voordeel van deze bepaling genieten. Inderdaad die jongeren "volgen lessen" die kunnen gegeven woerden door een inrichting en binnen het bestek van een onderwijs dat boordt aan de normen van KB van 30 december 1975(en bovendien blijven zij verder werkeloosheidsuitkeringen genieten.
Art. 12, 2e lid, van KB van 30 december 1975 bepaalt dat het genot van een sociale uitkering overeenkomstig een Belgische of buitenlandse regeling betreffende, onder meer, de werkloosheid, geen beletsel is voor de toekenning van kinderbijslag, indien dit genot voortvloeit uit een (van voormeld artikel) in het eerste lid bedoelde toegelaten winstgevend activiteit.
Bijgevolg is het enige geval waarin het genot van de werkloosheidsuitkeringen de toekenning van kinderbijslag op grond van art. 62, §4 G.W., niet uitsluit, dit waarin deze werkloosheidsuitkeringen enkel en alleen voortvloeien uit een door een student uitgeoefende winstgevend activiteit toegelaten op grond van art. 12 van voormeld KB van 30 december 1975 (MO 335 van 8 juni 1976, punt XIII).
Dit beperkende standpunt komt overeen met de strekking van de teksten aangaande het rechtgevend kind, en meer in 't bijzonder, de student en de werkzoekende.
Zo ook is het door art. 62, §6 G.W., nagestreefde doel de kinderbijslag te verlenen gedurende een periode waarin het kind noch beroepsinkomsten noch sociale uitkeringen geniet (het recht op kinderbijslag vervalt zodra het kind in de bedoelde periode werkloosheidsuitkeringen of een loon ontvangt).
Wanneer het kind werkloosheidsuitkeringen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ontvangt, valt het in principe niet meer onder de kinderbijslagregeling en blijft het uitgesloten zolang het uitkeringsgerechtigde werkloze is (regel vermeld in het advies K.C.132/6644 van 22 oktober 1974, punt 1, in fine; de uitzonderingen op deze regel woerden nauwgezet geïnterpreteerde).
Bijgevolg moeten de bestaande teksten nauwkeurig woerden toegepast, zonder dat het evenwel nodig is de reeds afgehandelde dossiers te herzien (toepassing van de MO 147 van 20 december 1956).
Het ingenomen standpunt dat algemene toepassing vindt, dit wil zeggend eveneens op de andere gevallen waarin een in art. 12, 2e lid, van KB van 30 december 1975 bepaalde sociale uitkering wordt toegekend, vervangt bovendien, zonder dat het nodig is tot terugvordering over te gaan, het in de informatienota 1986/48 ingenomen standpunt betreffende een uitkering in het kader van de ziekste- en invaliditeitsverzekering volgend op de toekenning van werkloosheidsuitkeringen verleend op grond van tevoren gevolgde studies.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E788/Contr.