De ministeriële omzendbrieven en die van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, die betrekking hebben op de beroepsprocedure in het kader van de toekenning van kinderbijslag aan gehandicapten, worden in deze omzendbrief gegroepeerd teneinde de volgende doelstellingen te verwezenlijken:
- de onderrichtingen aanpassen aan de op 1 april 1991 in werking getreden bepalingen alsook aan de op die datum ingestelde administratieve structuur voor het beheer van de dossiers voor medische expertise;
- onderrichtingen geven ingevolge de wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek ingevoerd bij de wet van 12 januari 1993 houdende een urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving;
- de correcte toepassing van de onderrichtingen vergemakkelijken. Al te vaak wordt er vastgesteld dat deze onderrichtingen niet voldoende worden nageleefd;
- de geneesheren toelaten hun vaststelling voor de rechtbanken te argumenteren;
- komen tot eenheid in de rechtspraak, overeenkomstig de bedoelingen van de wetgever.
1. Opdracht van de geneesheer
Bij toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 mei 1991, stelt de geneesheer, aangeduid overeenkomstig artikel 6, het percentage van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind vast en meet hij de graad van zelfredzaamheid. Hij evalueert niet de ziekte maar de functionele weerslag van de handicap op het kind bij middel van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit, van de lijst van aandoeningen en van de handleiding inzake de graad van zelfredzaamheid. Hij neemt hun invloed op de motorische, geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind alsook op het sociaal, schools en familiaal gedrag in aanmerking. De vaststelling houdt rekening met de voortdurende en soms zeer snelle ontwikkeling van het kind. Naast het klinische onderzoek, steunt de geneesheer op alle nuttige elementen waarover hij beschikt, zoals ondervraging van de ouders alsook verschillende medische en schoolse verslagen.
2. Herzieningsaanvraag door de betrokkenen
Het betreft het in vraag stellen van een administratieve beslissing verbonden aan een medische vaststelling gedaan door een bij artikel 6 van het K.B. van 3 mei 1991 beoogde geneesheer, zonder gerechtelijke tussenkomst.
Deze procedure moet de betrokkenen bij voorrang aanbevolen worden zodra een element, dat door de geneesheer die de expertise heeft verricht niet gekend is, kenbaar wordt.
De herzieningsaanvraag moet worden ingediend overeenkomstig de onderrichtingen vervat in de ministeriële omzendbrief 497 van 8 april 1991.
3. Gerechtelijke procedure
3.1. Inleiding bij verzoekschrift
De zaak wordt ingeleid met een verzoekschrift.
Sedert 1 april 1991 is de dienst verhoogde kinderbijslag van het Ministerie van Sociale Voorzorg, Algemene Directie van de Uitkeringen aan gehandicapten, (hierna "dienst verhoogde kinderbijslag" genoemd), belast met de vaststelling van de handicap niet alleen inzake kinderbijslag maar eveneens inzake sociale voordelen. De beoogde sociale voordelen zijn inzonderheid:
- de vrijstelling van de BTW-betaling, van de inschrijvingstaks en van de verkeersbelasting op de autovoertuigen;
- aanvullende belastingsvrijstelling op de inkomens en vermindering inzake onroerende voorheffing;
- het sociaal telefoontarief;
- de vrijstelling van het kijk- en luistergeld.
De kinderbijslagfondsen moeten zeer waakzaam zijn ten aanzien van elk verzoekschrift en de rechter verzoeken alle verzoekschriften die enkel verband houden met de sociale voordelen, onontvankelijk te verklaren. Het fonds moet de dienst verhoogde kinderbijslag deze verzoekschriften ter kennis brengen.
3.2. Kennisgeving aan het Ministerie van Sociale Voorzorg
De ministeriële omzendbrief 497 van 8 april 1991 bepaalt dat de kinderbijslagfondsen die er kennis van hebben dat een beroep betreffende de administratieve beslissing verbonden aan een medische vaststelling bij een arbeidsgerecht is ingediend, onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de dienst verhoogde kinderbijslag moeten overmaken.
Deze dienst zal dan in staat zijn de nodige medische gegevens te bezorgen aan het bevoegde Auditoraat en aan het kinderbijslagfonds ten behoeve van diens advocaat met het oog op een doeltreffende verdediging van de zaak. De dienst verhoogde kinderbijslag deelt eveneens de naam mede van de geneesheer die de vaststelling heeft gedaan teneinde de contacten met de eventueel door het gerecht aangewezen deskundige te vergemakkelijken en de tegensprekelijkheid van de eventuele expertise te verzekeren.
De aandacht van de kinderbijslagfondsen wordt gevestigd op het belang van deze verplichting. Deze biedt de rechter de mogelijkheid vast te stellen dat de door de geneesheer genomen beslissing gemotiveerd is door verscheidene elementen geput uit de medische gegevens.
3.3. Aanwijzing van een deskundige door het arbeidsgerecht
Krachtens de artikelen 962 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek kan de Arbeidsrechtbank, ter oplossing van het geschil, een deskundige aanwijzen die gelast wordt een nieuwe medische expertise te verrichten. Wanneer een kinderbijslagfonds in kennis wordt gesteld van de aanwijzing van een deskundige en verzocht wordt de expertise bij te wonen, moet het onverwijld de dienst verhoogde kinderbijslag ervan in kennis stellen opdat een geneesheer van deze dienst bij deze expertise aanwezig zou kunnen zijn.
Vaak wordt de dienst verhoogde kinderbijslag te laat in kennis gesteld van de expertise en verkeert in de onmogelijkheid zijn standpunt bij de aanvang van de procedure te laten gelden.
De aandacht van de fondsen wordt er eveneens op gevestigd dat de preliminaria van de expertise alsook het eindverslag onverwijld door de kinderbijslagfondsen aan de dienst verhoogde kinderbijslag moeten worden overgemaakt zodat de geneesheer alle opmerkingen die hij nuttig acht zou kunnen maken.
3.4. Verdediging voor de rechtbanken - Vertegenwoordiging van de kinderbijslagfondsen
De kinderbijslagfondsen moeten zich zonder uitzondering laten vertegenwoordigen door een advocaat of desgevallend door hun afgevaardigde beheerder bij de geschillen aangaande de medische vaststelling betreffende een persoon.
3.5. Elementen van het recht op kinderbijslag
Teneinde interpretatiemoeilijkheden over de draagwijdte van een vonnis te vermijden, zullen de kinderbijslagfondsen wier beslissing door een gerechtelijk beroep wordt aangevochten, de rechtbank wijzen op de noodzaak uitspraak te doen over alle elementen van het recht op kinderbijslag.
Deze vordering wordt ingediend via hun vertegenwoordiger. De kinderbijslagfondsen mogen geenszins passief blijven bij een gerechtelijke handeling waarin zij partij zijn. Zij zijn ertoe gehouden de rechtscolleges te verzoeken zich uit te spreken over de navolgende rechtselementen:
3.5.1. Wanneer het geschil gaat over de toekenning van de verhoogde kinderbijslag voor gehandicapte kinderen van minder dan 21 jaar (artikel 47 S.W.K.L.), dient de rechtbank te worden verzocht uitspraak te doen over:
- het percentage van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid (minder of meer dan 66%) overeenkomstig artikel 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1991;
- de zelfredzaamheid (0 tot 9 punten) overeenkomstig artikel 47, §1, tweede lid, S.W.K.L. en artikel 3 van het voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1991;
- de datum waarop de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de eventuele vermindering van de zelfredzaamheid een aanvang hebben genomen;
- de periode waarover, naar het oordeel van de rechtbank, de duur van de ongeschiktheid zich zal uitstrekken, samen met de datum waarop de ongeschiktheid eventueel zal moeten worden herzien door de geneesheer van het Ministerie van Sociale Voorzorg.
3.5.2. Wanneer het geschil betrekking heeft op het recht op kinderbijslag ten gunste van een kind dat getroffen is door een lichamelijke of geestelijke on geschiktheid (artikel 63 S.W.K.L.), moet de rechtbank verzocht worden uitspraak te doen, eventueel na een medische expertise, over het percentage lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid (minder of meer dan 66%), overeenkomstig artikel 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1991.
Wanneer het de toepassing betreft van artikel 63 S.W.K.L. zoals dit bestond vóór de wijziging bij de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, moet de rechtbank verzocht worden uitspraak te doen, eventueel na een medische expertise, over het percentage arbeidsongeschiktheid (minder of meer dan 66%) of over de volledige ongeschiktheid om enig beroep uit te oefenen ingevolge de lichamelijke of geestelijke toestand. De arbeidsongeschiktheid wordt enkel vastgesteld overeenkomstig de "Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit".
De rechtbank moet eveneens verzocht worden de datum vast te stellen waarop de ongeschiktheid is aangevangen evenals de periode gedurende dewelke de ongeschiktheid zal voortduren. Bovendien stelt zij de datum vast waarop de ongeschiktheid eventueel moet herzien worden door de geneesheer van het Ministerie.
3.5.3. (...)
3.5.4. Wanneer de rechtbank uitspraak moet doen over het voortduren van de onmogelijkheid om onderwijs te volgen vanaf de zevende maand, in hoofde van het kind dat opgehouden heeft lessen te volgen ingevolge ziekte (artikel 7, 2e lid, 1° van het koninklijk besluit van 30 december 1975, tot uitvoering van artikel 62, § 4 S.W.K.L. en de ministeriële omzendbrief n° 335 van 8 juni 1976), dient het vonnis eveneens de aanvangsdatum van deze onmogelijkheid te vermelden alsmede deze waarop deze ongeschiktheid een einde neemt of moet worden herzien.
In ieder hiervoren opgesomd geval, waarin de beslissing van een kinderbijslagfonds door een beroep wordt getroffen, dient dit fonds op eigen initiatief aan de rechtbank de aanvangs- en einddatum van het recht mede te delen. Deze data zijn bepaald in het model X1.
De kinderbijslagfondsen moeten de arbeidsrechtbank verzoeken de vaststelling van de aanvangs- en einddatum van de ongeschiktheid te vermelden in de opdracht die de rechtbank, desgevallend, aan een bij vonnis aangewezen geneesheer-expert toevertrouwt alvorens recht te spreken.
Wanneer de rechterlijke beslissing evenwel onvolledig is ten aanzien van een rechtselement, dient het kinderbijslagfonds beroep in te stellen tegen deze beslissing. In het geval dat enkel de einddatum van de ongeschiktheid niet bij vonnis werd vastgesteld, verzoekt het kinderbijslagfonds de dienst verhoogde kinderbijslag de einddatum van de ongeschiktheid vast te stellen.
3.6. Vonnissen en arresten
Ten einde de éénheid van rechtspraak te verzekeren, die onontbeerlijk is binnen de regeling, dient de dienst verhoogde kinderbijslag kennis te hebben van alle gerechtelijke beslissingen betreffende een vaststelling van ongeschiktheid. De voormelde wet van 12 januari 1993 heeft artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd. In het bijzonder dient de griffier ten laatste acht dagen na de uitspraak van het vonnis, per gerechtsbrief, de partijen in kennis te stellen van het vonnis. Voordien werden de vonnissen soms te laat of zelfs helemaal niet betekend. Het praktisch gevolg van deze wijziging is ook een aanzienlijke inkorting van de beroepstermijn, alhoewel de termijnen zelf onveranderd blijven: 1 maand voor de termijn van verzet of beroep (artikel 1048 van het Gerechtelijk Wetboek) en 3 maanden voor de voorziening in Cassatie (artikel 1073 van het Gerechtelijk Wetboek).
De kinderbijslaginstellingen zijn ertoe gehouden op de dag van de ontvangst van de gerechtsbrief, alle vonnissen en arresten, alsook alle vonnissen alvorens recht te spreken die uitgesproken zijn om de ongeschiktheid vast te stellen, per FAX te zenden aan het Ministerie van Sociale Voorzorg, Algemene Directie van de Uitkeringen aan gehandicapten, dienst verhoogde kinderbijslag (telefax: 02/509.85.32).
In de begeleidende brief moeten de naam van de dossierbeheerder en desgevallend de naam van de dienst waartoe hij behoort duidelijk worden vermeld.
Deze verplichting neemt niet weg dat de kinderbijslagfondsen op de dag van de ontvangst van de gerechtsbrief alle vonnissen en arresten, alsook de vonnissen alvorens recht te spreken per FAX dienen toe te zenden aan de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, dienst juridische studiën.
De dienst verhoogde kinderbijslag en de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers formuleren daarop binnen de 15 dagen na ontvangst van de gerechtelijke beslissing hun eventuele opmerkingen. In afwachting van het verstrijken van deze periode worden de kinderbijslaginstellingen verzocht de beslissing niet uit te voeren, ten einde te voorkomen dat de berusting in de zaak zou worden tegengeworpen, uitgezonderd wanneer de eerste rechter de " voorlopige tenuitvoerlegging" van de beslissing heeft toegestaan (artikel 1398 Gerechtelijk Wetboek). In dit laatste geval, wanneer de rechtbank het vonnis " uitvoerbaar bij voorraad"verklaart ("niettegenstaande elk rechtsmiddel en zonder zekerheidsstelling"), moet de beslissing onmiddellijk worden uitgevoerd en dus niet gewacht worden op de eventuele opmerkingen van de dienst verhoogde kinderbijslag en van de Rijksdienst.
Het Ministerie en de Rijksdienst plegen overleg teneinde de éénheid te bewaren in de rechtspraak ten aanzien van de dossiers beheerd door de fondsen en de andere kinderbijslaginstellingen.
De onderrichtingen betreffende de geschillen inzake kinderbijslag aan gehandicapten (artikelen 47, 56septies, 62, § 3 (...) en 63 S.W.K.L.) vervat in deze omzendbrief, vernietigen en vervangen de vroegere terzake reeds bij ministeriële omzendbrieven en omzendbrieven van de Rijksdienst behandelde punten.
Deze omzendbrief treedt onmiddellijk in werking.