Elke werkgever die gewoonlijk een of meer personen in dienst heeft, is aan de toepassing van de gecoördineerde wetten inzake kinderbijslag voor werknemers onderworpen (art. 1, G.W.) en is ertoe gehouden zich bij een kinderbijslagfonds aan te sluiten (art. 15 G.W.).
De werkgevers die aan de gecoördineerde wetten onderworpen zijn of opnieuw aan deze wetten onderworpen worden, beschikken over een termijn van 60 dagen om zich bij een vrij kinderbijslagfonds aan te sluiten, zo ze niet van rechtswege reeds deel uitmaken van een bijzonder kinderbijslagfonds (art. 34, G.W.). In het advies KC132/6219-6233 van 22 juni 1965 oordeelt de Commissie dat "de termijn van zestig dagen een vervaltermijn is die op de dag volgend op die waarvoor de verplichting bestaat krachtens de wet van 4 augustus 1930 een keuze te doen, ingaat en die de laatste dag van de termijn eindigt".
In het Belgisch Staatsblad van 11 november 1989 is het als opschrift vermelde koninklijk besluit (...) verschenen waarbij art. 34 van de gecoördineerde wetten wordt gewijzigd. Door deze wijziging wordt de oorspronkelijk gestelde termijn van 60 dagen, op 90 dagen gebracht, te rekenen van de datum van het begin van de verzekeringsplicht.
Aangezien dit koninklijk besluit uitwerking heeft per 1 oktober 1989, is de toestand duidelijk voor de werkgevers van wie het begin van de verzekeringsplicht niet voor deze datum gelegen is: ze beschikken over een termijn van 90 dagen om zich bij een vrij kinderbijslagfonds aan te sluiten.
De toestand van degenen voor wie de datum van verzekeringsplicht vóór 1 oktober 1989 ligt, is minder duidelijk.
Verschillende gevallen kunnen zich voordoen:
- de werkgever is sedert korte tijd onderworpen maar heeft reeds voor 1 oktober 1989 een keuze gedaan; voor hem geldt de termijn van 90 dagen dus niet meer.
Voorbeeld: Een werkgever is sedert 1 september 1989 verzekeringsplichtig t.o.v. de gecoördineerde wetten. Op 10 september 1989 kiest hij een kinderbijslagfonds. Zijn keuze is definitief en de aansluiting is tenminste voor vier jaar geldig (art. 38, G.W.).
Wanneer de werkgever echter zijn keuze heeft gedaan vóór het begin van zijn verzekeringsplicht, zal die aansluiting slechts definitief zijn voor zover hij zijn keuze niet heeft gewijzigd alvorens de termijn van 60 dagen ten einde is gelopen (gemeld advies KC 132/6219-6233).
Voorbeeld: Een werkgever is verzekeringsplichtig t.a.v. de gecoördineerde wetten sedert 1 september 1989, hij kiest op 23 augustus 1989 een kinderbijslagfonds. De keuze is geldig voor zover hij zijn keuze niet verandert voor de afloop van de wettelijke termijn.
- De werkgever is op 1 oktober 1989 sedert meer dan 60 dagen aan de gecoördineerde wetten onderworpen en heeft zich nog niet bij een kinderbijslagfonds aangesloten. Voor hem geldt de termijn van 90 dagen dus niet.
Voorbeeld: een werkgever neemt voor de eerste maal verzekeringsplichtig personeel in dienst vanaf 1 augustus 1989. Op 1 oktober 1989 is hij nog niet bij een vrij kinderbijslagfonds aangesloten. Hij zal dus van rechtswege aangesloten worden aangezien de termijn van 60 dagen (uiterste datum van aansluiting: 30 september 1989) overschreden is.
- De werkgever is op 1 oktober 1989 sedert minder dan 60 dagen aan de gecoördineerde wetten onderworpen en is nog niet bij een kinderbijslagfonds aangesloten.
In dat geval is op 1 oktober 1989 het nieuwe artikel 34 op hem van toepassing en beschikt hij over een termijn van 90 dagen om zich bij een kinderbijslagfonds aan te sluiten.
Voorbeeld: een werkgever neemt voor de eerste maal verzekeringsplichtig personeel in dienst vanaf 16 augustus 1989. Hij is op 1 oktober 1989 nog niet bij een vrij kinderbijslagfonds aangesloten. Hij beschikt dus over een termijn van 90 dagen (uiterste datum voor aansluiting : 14 november 1989) om zijn aansluiting tot stand te brengen. Na deze termijn wordt hij van rechtswege aangesloten.