Artikel 1, alinea 2 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 bepaalt dat de lessen op grond waarvan een kind rechtgevend is op kinderbijslag volgens artikel 62, § 4 G.W., gegeven moeten worden gedurende minstens vijftien uren per week, gespreid over minstens zes halve dagen en met minstens een les van vijfenveertig minuten per halve dag.
Daarnaast stelt artikel 6 van hetzelfde besluit dat de lessen moeten gegeven worden voor 19 uur, tenzij het gaat om onderwijs gegeven in een instelling voor buitengewoon onderwijs.
De vraag of gedeelten van lessen die voor 19 uur vallen meegeteld kunnen worden om aan het aantal uren te komen dat vereist is door het voormelde artikel 1, is opnieuw onderzocht in het kader van het overleg R.K.W. -Ministerie van Sociale Voorzorg dat is ingesteld met M.O. nr. 511 van 1 juni 1992.
Er is beslist dat de regel bepaald in C.O. 1021 van 13 mei 1976, volgens welke alleen lesuren die volledig voor 19 uur zijn geprogrammeerd, in aanmerking genomen worden om te bepalen of de gevolgde lessen wel gegeven worden gedurende minstens vijftien uren per maand, afgeschaft wordt. De toepassing van deze norm gaf namelijk aanleiding tot op willekeur gebaseerde discriminatie naargelang van de programmering van het onderwijs.
Als een les valt voor en na de grens van 19 uur die het onderscheid bepaalt tussen dag- en avondonderwijs, moet voortaan het voor 19 uur gegeven gedeelte van les meegeteld worden om na te gaan of het voorgeschreven minimum van 15 uren per week bereikt is.
De 3e alinea van punt VI van C.O. 1021 wordt dus opgeheven.
Deze omzendbrief is onmiddellijk van kracht en is van toepassing binnen de perken van de verjaring. Het is echter niet vereist dat alle dossiers waarover op grond van de oude regeling is beslist, ambtshalve herzien worden.