De voorgelegde moeilijkheid betreft de toepassing van KB van 12 augustus 1985 tot uitvoering van art. 62, §6 G.W. en meer bepaald de wijze waarop, conform §2 van art. 1 van dat besluit, het begin bepaald moet worden van de door §1 van dat artikel voorgeschreven periode van 90 of 180 kalenderdagen waarover kinderbijslag wordt uitgekeerd, wanneer een kind dat studies heeft beëindigd als bedoeld in art. 124 van KB van 20 december 1963 betreffende de werkloosheid, zich pas als werkzoekende laat inschrijven nadat het onderwijs heeft gevolgd dat geen aanleiding geeft tot de toekenning van kinderbijslag (bijv. avondonderwijs of onderwijs met onvolledig leerplan, onderwijs in het buitenland, enz.).
Het is de vraag of een schooljaar doorlopen in omstandigheden die geen recht geven op kinderbijslag op grond van art. 62, §4 G.W, al dan niet als beginpunt kan dienen van de periode van 90 of 180 kalenderdagen waarover kinderbijslag wordt uitgekeerd aan jonge werkzoekenden die voldoen aan de vereisten van art. 62, §6 G.W. en van KB van 12 augustus 1985.
Het voorbeeld kan worden aangehaald van een jongen die op 30 juni 1986 op 19-jarige leeftijd het secundair onderwijs beëindigde, van 1 september 1986 tot 30 juni 1987 in de Verenigde Staten onderwijs volgde dat geen recht geeft op kinderbijslag in België en zich op 1 augustus 1987 als werkzoekende liet inschrijven. Vangt de in §1 van art. 1 van KB van 12 augustus 1985 bedoelde periode van 180 kalenderdagen aan op 1 augustus 1987 (letterlijke toepassing van §2 van art. 1 van KB van 12 augustus 1985) of op 1 augustus 1986 (want als referentieschool- of academiejaar wordt het laatste jaar in aanmerking genomen waarover het kind als student rechtgevend was op kinderbijslag). Het probleem kan ook rijzen voor jongeren die na het secundair onderwijs een schooljaar lang avondonderwijs volgen alvorens zich als werkzoekende te laten inschrijven. .
Het Ministerie van Sociale Voorzorg stelt in een brief van 17 september 1987 het volgende:
Op grond van art. 62, §6 wordt kinderbijslag toegekend aan jongeren die als werkzoekende zijn ingeschreven en die studies of een leertijd hebben beëindigd.
Zoals in MO 445 van 18 september 1986 wordt gezegd, moet de toekenning van kinderbijslag aan werkzoekende jongeren worden aangezien als het normale verlengstuk van het recht op kinderbijslag van kinderen tijdens hun studies of leertijd of terwijl ze een erkende opleiding volgen of een verhandeling voorbereiden op het einde van hogere studies.
Als uitgangspunt voor de berekening van de periode van 180 of 90 dagen bedoeld in KB van 12 augustus 1985 tot uitvoering van art. 62, §6 van voormelde gecoördineerde wetten, geldt conform art. 1, §2, 1° en 3° van het vermelde besluit het laatste door de jongere doorlopen school- of academiejaar.
In de meeste gevallen werd voor dat kind gedurende dat laatste school- of academiejaar recht verkregen op kinderbijslag.
Het is evenwel mogelijk dat om verschillende mogelijke redenen (studies in het buitenland, uitoefening van een niet toegelaten winstgevende activiteit, het niet voorhanden zijn van een rechthebbende) in dat laatste jaar geen kinderbijslag is toegekend, hoewel de gedane studies wel degelijk beantwoorden aan de normen voor het verkrijgen van een recht op kinderbijslag voor kinderen die onderwijs volgen.
In dat geval wordt de periode van 180 of 90 dagen eveneens berekend vanaf het laatste school- of academiejaar, ook al is tijdens dat jaar geen kinderbijslag toegekend.
Dat standpunt is verantwoord doordat het verder volgen van onderwijs met volledig leerplan de inschrijving van een jongere als werkzoekende in de weg staat.
Gelet op de andere vereisten voor de toekenning van kinderbijslag aan jonge werkzoekenden kan het in aanmerking nemen van een school- of academiejaar waarover geen kinderbijslag is uitgekeerd, binnen bovenvermelde perken, pas worden overwogen na de beëindiging van studies of van een leertijd op grond waarvan art. 124 kan worden toegepast van KB van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid; dat zijn dus studies of een leertijd tijdens welke de jongere rechtgevend was op kinderbijslag.
Voor het geval dat U mij voorlegt, met name dat van een kind dat op 30 juni 1986 op 19-jarige leeftijd het secundair onderwijs beëindigde, van 1 september 1986 tot 30 juni 1987 in de Verenigde Staten onderwijs volgde dat geen recht geeft op kinderbijslag in België en zich op 1 augustus 1987 als werkzoekende liet inschrijven, vangt de periode van 180 kalenderdagen aan op 1 augustus 1987, voor zover de gedane studies onderwijs met volledig leerplan betroffen, wat dus de inschrijving als werkzoekende in de weg stond of, wanneer het geen onderwijs met volledig leerplan was, zo het in aanmerking komt voor het verkrijgen van een recht op kinderbijslag in de regeling en op voorwaarde dat het kind rechtgevend was op Belgische kinderbijslag bij het einde van de in het eerder vermelde artikel 124 bedoelde studies.
Voor een jongere van 19 jaar die op 30 juni 1986 het secundair onderwijs beëindigde, van 1 september 1986 tot 30 juni 1987 avondonderwijs volgde en zich op 1 augustus 1987 als werkzoekende liet inschrijven, wordt de periode van 180 dagen berekend vanaf 1 augustus 1986, dwz vanaf het einde van zijn secundaire studies. Het volgen van avondonderwijs stond immers zijn inschrijving als werkzoekende niet in de weg en hij had zich dus van 1 augustus 1986 af als zodanig kunnen laten inschrijven. Op grond van dergelijke studies kan bovendien geen recht worden verkregen op kinderbijslag."
Overigens is bevestigd dat de hiervoor aangehaalde regels eveneens gelden voor de periode voor 1 september 1984, datum waarop het KB van 12 augustus 1985 in werking is getreden.
Bron: Ministerie van Sociale Voorzorg. Ref.: AF/2153