Het betreft een residuair recht, dat wil zeggen dat er geen ander recht mag bestaan krachtens de Algemene kinderbijslagwet (AKBW).
- Dit recht gaat voor op het recht dat de rechthebbende in het onvoorwaardelijk recht (art. 62, §1 AKBW), de student (art. 62, § 3, AKBW), de jongere met leerovereenkomst (art.62, § 2, AKBW) of de student die aan zijn eindverhandeling van het hoger onderwijs werkt (art. 62, § 4 AKBW) eventueel zou kunnen doen ontstaan op grond van een eventuele activiteit als werknemer of van een sociale uitkering.
Voorbeeld
Een gezin bestaat uit een studerende vader, een studerende moeder en een kind. Het recht ontstaat op basis van de situatie van de vader.
Hij oefent van 05/01/2012 tot 10/03/2012 een activiteit in loondienst uit terwijl hij student blijft. Het recht blijft bestaan op basis van de situatie als student, en niet op basis van de situatie als werknemer.
Hij oefent van 05/01/2012 tot 10/03/2012 een activiteit in loondienst uit terwijl hij student blijft. Het recht blijft bestaan op basis van de situatie als student, en niet op basis van de situatie als werknemer.
- Deze uitzondering geldt dus niet voor de jonge werkzoekende in de beroepsinschakelingstijd.
- Het wezenrecht dat, op basis van art. 56bis AKBW, wegens het overlijden van de rechthebbende student of daarmee gelijkgestelde ontstond is een voorrangsrecht krachtens art. 64, § 1 AKBW.
- Enkel FAMIFED is bevoegd om kinderbijslagen op grond van art. 56sexies AKBW toe te kennen.