Artikel 1. De werklozen die rechthebbend zijn onder de bij dit besluit vermelde voorwaarden zijn de werklozen bedoeld in:
- het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool der zeelieden ter koopvaardij;
- het koninklijk besluit van 19 september 1980 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen en op aanvullende vergoedingen van ontslagen bejaarde grensarbeiders of die volledig werkloos zijn gesteld;
- het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers;
- het koninklijk besluit van 30 augustus 1985 houdende een nieuwe reglementering van toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
- het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
- het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
- het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
- het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 2. § 1. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, de vergoede tijdelijke werkloze.
§ 2.Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40 eventueel verhoogd met de bijslagen bedoeld in artikel 42bis van dezelfde wetten, de vergoede volledig werkloze.
Art. 3. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40 van dezelfde wetten, voor de niet vergoede werkloosheidsperiodes, de tijdelijk werkloze, die werkloos is wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil, voor zover hij, behoudens vrijstelling, als werkzoekende is ingeschreven en zich onderwerpt aan de controle die door de in artikel 1 vermelde reglementeringen ingericht is.
Art. 4. § 1. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 40 van dezelfde wetten, voor de niet vergoede werkloosheidsperiodes, de volledig werkloze, voor zover hij, behoudens vrijstelling, als werkzoekende is ingeschreven, beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en zich onderwerpt aan de controle die door de in artikel 1 vermelde reglementeringen ingericht is.
§ 2. De bepaling van § 1 geldt evenwel niet voor:
1° de niet vergoede werkloosheidsperiodes waarvoor de werkloze reeds een recht opent op gezinsbijslag in een andere hoedanigheid krachtens de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of krachtens de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen;
2° de werkloosheidsperiodes die niet worden vergoed bij toepassing van artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gedurende 180 of 270 kalenderdagen, berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 6, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ongeacht of de voorwaarden van § 1, 2°, van voormeld artikel 36 al dan niet vervuld zijn ; (1)
3° de werkloosheidsperiodes die niet worden vergoed bij toepassing van de artikelen 153, derde lid, 154, tweede lid, 155, tweede lid en 156 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
4° de werkloosheidsperiodes die niet worden vergoed bij toepassing van de artikelen 52, §§ 2 en 3 en 52bis, § 2, tweede lid, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
5° de werkloosheidsperiodes die niet worden vergoed bij toepassing van de artikelen 66, 67, 68 en 69 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
6° de werkloosheidsperiodes die niet worden vergoed bij toepassing van de artikelen 14, § 2, 45, eerste lid en 103 van het voormeld koninklijk besluit van 9 april 1965 omdat de inschrijving van de zeeman of de shoreganger in de Pool ingetrokken is.
§ 3. De volledig werkloze bedoeld in § 1, die niet vergoed wordt krachtens de artikelen 30, 31, 32, 33, 34, 37, 38, 43 en 55, 2°, 4° en 5° van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 of de artikelen 32 tot 36 van het voormeld koninklijk besluit van 9 april 1965, is slechts rechthebbende indien geen lid van zijn gezin een recht opent op gezinsbijslag.
Onverminderd § 2, 2°, is rechthebbend onder dezelfde voorwaarden, de volledig werkloze bedoeld in § 1, die niet vergoed wordt krachtens artikel 36 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art. 5. Het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 tot bepaling van de toekenningsvoorwaarden van de gezinsbijslag in hoofde van de werklozen, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 23 mei 1990 en 5 juni 1990, wordt opgeheven.
Art. 6. Dit beluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 1992, met uitzondering van artikel 4, § 2, 4°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1992.
---------------
(1) Zoals gewijzigd bij K.B. van 15.09.1994, art. 7 (B.S 8.10.1994), met uitwerking vanaf 1.7.1994.