Artikel 1. Met de periodes waarover de werknemer de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op de forfaitaire maandelijkse bijslag worden, voor de toepassing van de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, 3°, en § 2, eerste lid, 4°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 56decies, § 1 en 57, tweede lid de periodes waarvoor de personeelsleden bedoeld in artikel 9, § 1, eerste lid, van de op 21 mei 1964 gecoördineerde wetten betreffende het personeel in Afrika een wachtgeld krijgen, gelijkgesteld (1).
Art. 2. Met de bij de artikelen 56, § 1, eerste lid, 3° en § 2, eerste lid, 4°, en 56bis, § 1, bedoelde periode waarover de werknemer de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op forfaitaire maandelijkse kinderbijslag, worden bovendien, voor de gebeurtenissen welke hebben plaatsgehad vóór 1 januari 1979, gelijkgesteld de perioden gedurende welke dagen met werkelijke arbeidsdagen waren gelijkgesteld krachtens artikel 57bis, zoals het bestond vóór het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit nr 29 van 15 december 1978.
Art. 3. Het koninklijk besluit van 24 augustus 1979 tot uitvoering van artikel 57bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, wordt opgeheven.
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op dezelfde dag als de wet van 30 juni 1981 tot vermindering van de kinderbijslagregeling voor werknemers aan de arbeidsduurvermindering en aan de uitoefening van deeltijdse arbeid (2).
(...)
----------------
(1) Aldus gewijzigd door het K.B. van 23.5.1990, art. 4 (B.S. 14.6.1990), van kracht vanaf 1.4.1990.
(2) Op 1.10.1981.