De Koning bepaalt de periodes welke voor de toepassing van de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3° en § 2, eerste lid, 4°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies, tweede lid, 56terdecies of 57, tweede lid worden gelijkgesteld met de periodes waarover de werknemer of de zelfstandige de voorwaarden heeft vervuld om aanspraak te maken op de forfaitaire maandelijkse bijslag.
De bevoegde minister of de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid die hij aanduidt, kan in behartigenswaardige gevallen vrijstelling verlenen van de voorwaarde van rechthebbende te zijn op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen, bepaald in de artikelen 55, vierde lid, 56, § 1, eerste lid, 3°, 56bis, § 1, 56quater, eerste lid, 2°, 56decies, § 1, 56undecies, tweede lid, of 57, tweede lid, indien de werknemer of de zelfstandige de voorwaarde heeft vervuld om aanspraak te maken op ten minste één forfaitaire maandelijkse bijslag krachtens deze wet in de loop van vijf jaar die de gebeurtenis bedoeld in deze artikelen onmiddellijk voorafgaan.
De bevoegde minister heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van FAMIFED in te winnen.